Bewariër
Marc Brookhuis
© Copyright 2013 Marc Brookhuis
Smashwords Edition
Smashwords Edition, License Notes
This ebook is licensed for your personal enjoyment only. This ebook may not be re-sold or given away to other people. If you would like to share this book with another person, please purchase an additional copy for each recipient. If you’re reading this book and did not purchase it, or it was not purchased for your use only, then please return toSmashwords.com and purchase your own copy. Thank you for respecting the hard work of this author.
Inhoud: Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 18 Hoofdstuk 19 Hoofdstuk 20 Hoofdstuk 21 Hoofdstuk 22 Hoofdstuk 23
Doeke Algra, geboren te Menaldum, achtentwintig jaar geleden, was nu even
gelukkig. Hij was dat wel eens meer geweest, bij zijn vader op schoot, kijkend naar de hondjes. Er waren helemaal geen hondjes maar dat hoorde bij het geluk. De oude Doeke Algra, toen een man in de kracht van zijn leven, moest hard werken en kwam ’s avonds moe thuis en de kleine Doeke was een druk baasje. Hij wilde alleen maar rustig op schoot zitten als er iets te doen was. “Straks komen de hondjes,“ zei vader Algra dan en omarmde zijn kleuter en samen keken ze uit het smalle raam van een laag arbeidershuisje tussen knoestige wilgen en soesden in elkaars warmte weg terwijl de hondjes niet kwamen. – uit “De Ratelrat”, Janwillem van de Wetering
1
Een eenzame auto stond, verscholen tussen enkele struiken en flauw verlicht door het maanlicht, aan de oever van het IJ. In de auto zaten twee mannen, in leeftijd nog geen jaar van elkaar verschillend. Achter het stuur, met een papieren kopje koffie vastgeklemd tussen beide handen, zat brigadier Erwin Mulder. 37 jaar oud, opgeleid aan de Politieacademie en nu, na vele jaren werkzaam te zijn geweest als wetenschappelijk onderzoeker bij het Politiekorps Utrecht, voor het eerst actief in het veld. Naast hem, onder uitgezakt en met gesloten ogen, zat brigadier Wouter De Jong, 36 jaar oud, nauwelijks opgeleid maar zeer ervaren. Lang geleden begonnen als eenvoudige straatagent maar vanwege bewezen talent langzaam opgeklommen en geschikt geacht voor het serieuzere politie werk. Sinds een maand werkten beide mannen samen omdat de commissaris had bedacht dat dit voor beiden wel eens een vruchtbaar zou kunnen zijn. Of beide mannen daar hetzelfde over dachten, viel nog te bezien. Tot nu toe verliep de samenwerking vooral stroef.
Mulder keek vermoeid over het zwarte water van het IJ, van links naar rechts, om vervolgens even een vluchtige blik te werpen op De Jong die nog steeds onder uitgezakt in zijn stoel zat. De Jong leek te slapen… Opnieuw ging zijn blik over het donkere water. Nauwelijks een hand voor ogen te zien. In de verte wat lichtjes van de overkant van het IJ. Voor hem één groot zwart gat. Systematisch keek hij van links naar rechts, langzaam, ondertussen af en toe een slok koffie nemend. Rechts aangekomen liet hij zijn blik weer zakken richting de onderuitgezakte De Jong. Een groot hoofd met blonde krullen. Daaronder een brede borstkas. In de ogen van veel vrouwen ongetwijfeld een mooie man. Mulders blik bleef even rusten op de linkerarm van de man naast hem voordat hij weer begon aan zijn systematische rondblik van links naar rechts. “Je kunt het ook gewoon vragen…” De stem van De Jong verbrak opeens de stilte. “Wat?” Mulder keek verrast naar De Jong.
“Het is al de vijfde keer dat je naar mijn arm kijkt.” zei De Jong, nog steeds onderuitgezakt in zijn stoel. “Ja, ik was verslaafd. Ja, aan heroïne. En ja, ik ben afgekickt. Wil je de littekens zien?” “Eh… Nee, sorry… Ik…” Mulder richtte zijn blik weer naar buiten. “Hm…” De Jong bromde wat, ging iets meer rechtop zitten en graaide in het donker naar de thermoskan tussen zijn voeten. “Koffie?” “Graag.” Mulder keek nog steeds naar buiten maar vergat systematisch van links naar rechts te kijken. “Je hebt er misschien ook wel recht op. Tenminste, als we partners blijven.” De Jong vulde twee papieren bekertjes met koffie. “Ik ken de verhalen die over mij rond gaan.” Mulder dacht even na. Het was het eerste dat hij had gehoord over zijn nieuwe partner. Zwaar verslaafd geweest, in de goot beland en nu, met dank aan de commissaris, toch weer actief als brigadier. “Hier.” De Jong reikte het bekertje aan. “Zo’n twee jaar clean inmiddels. Na een jaar mocht ik het weer proberen. Eerst op straat, verkeer regelen, surveilleren, dat soort werk. En nu, als voorlopig hoogtepunt, samen met jou hier aan het IJ. Midden in de nacht, op zoek naar een mannetje met vermoedelijk zo’n 10 kilo hasj.” Mulder zei niets maar dronk wat van zijn koffie. Hij voelde zich betrapt, en geïrriteerd over het feit dat hij blijkbaar zo gemakkelijk te lezen was. Hij keek weer even opzij naar De Jong die opnieuw onderuit gezakt in zijn stoel naar buiten zat te kijken, nu met een beker koffie in zijn hand. Mulder zuchtte even en richtte toen zijn blik weer op het water. “Daar! Rechts!” De Jong ging opeens rechtop zitten. ”Op twee uur.” Mulder keek naar rechts maar zag niets. De Jong zette de koffiebeker op het dashboard en opende de deur. “Hij komt langzaam onze kant op. Geef me vijf minuten en doe dan de grote lichten aan.” De Jong was al uit de auto gestapt en liep voorzichtig richting de waterkant.
Mulder keek op zijn horloge, rekende vijf minuten verder, keek weer naar buiten maar zag De Jong nergens meer. Precies vijf minuten later knipte Mulder het grote licht van de auto aan. Een heldere streep licht scheen vol over het water. Een klein bootje werd langzaam zichtbaar, nog geen tien meter verwijderd van de oever. Mulder pakte snel de megafoon, stapte uit de auto en zette het apparaat voor zijn mond. “Politie!” Op het bootje gebeurde opeens heel veel. Mulder zag snel iets bewegen, hoorde een zachte plons, gevolgd door een tweede plons, dit keer een stuk harder. Het bootje, nu helder verlicht, dreef leeg en eenzaam verder, langzaam het felle licht tegemoet. Een eindje verderop keek De Jong naar het donkere water. Hij luisterde even, kreeg een glimlach om zijn mond en liep een paar meter naar links. Daar kwam het water opeens in beweging. De Jong knipte zijn lantaarn aan en scheen vol in het verbaasde gezicht dat net boven water kwam. “Dag Sammie….” De Jong stak zijn hand uit. “Gaan we moeilijk doen of lossen we het eenvoudig op?” “Ach stik!” pruttelde de man. Hij spuugde wat water uit zijn mond en pakte de hand van De Jong die hem vriendelijk de kade op hielp.
2
Mulder zuchtte terwijl de Volkswagen in de bekende wit-blauw-oranje politiekleuren, langzaam door de straten van Amsterdam-Oost reed. Hij keek door het zij-raampje naar de donkergrijze herfstlucht. Weer een dag vol regen en kou. Niet veel later zuchtte Mulder opnieuw, na alweer de vijfde opgestoken middelvinger van die ochtend. Afkomstig van een jong allochtoontje. Net als de andere drie middelvingers: allochtone jochies. De uitzondering was een dronken dakloze man die boos tegen beide agenten was begonnen te schelden en ook het middelvingergebaar uitstekend beheerste. Dat de politie niet populair was, wist Mulder al langer. En dat gold zeker voor dit deel van de stad… Een reden te meer waarom Mulder niet van surveillance dienst hield. In uniform, herkenbaar als politieagent, aanwezig tussen het volk om vervolgens de frustraties van de burgers over je heen te krijgen. En burgers waren nu eenmaal vaak gefrustreerd. Dus vonden ze het fijn om hun dagelijkse moeilijkheden af te reageren op zichtbare autoriteiten. De politie of, het alternatief, de politiek… Iets of iemand die verantwoordelijk was voor de rommel waar zij dagelijkse mee te maken hadden. De Jong leek nergens last van te hebben. Hij stuurde de auto soepel door de smalle straten terwijl hij zachtjes een voor Mulder onbekende melodie floot. Mulder zocht in zijn geheugen. De melodie leek op oud werk van Jethro Tull, muziek die zijn vader vroeger vaak draaide. Beetje jazzy, beetje rock, beetje klassiek. Toch was het niet hetzelfde. Het klonk eerder als een oud volksliedje. De Jongs gefluit werd opeens ruw onderbroken door de politieradio: “Auto te water… Kamerlingh Onneslaan.” “Die is voor ons!” De Jong zette de auto in een hogere versnelling en gaf gas terwijl Mulder de portofoon pakte. “Meldkamer, 1103. We zijn onderweg! Over en uit. “ De Jong drukte een knop in. Op het dak van de auto gingen zwaailichten aan. De Jong drukte een tweede knop in, het geluid van een jankende politiesirene volgde. Nog geen vijf minuten later waren beide agenten op de plek van bestemming waar een rode auto, bezig was om langzaam in het water te zinken. Mulder
stapte uit en keek snel om zich heen. Vijf toeschouwers, ramptoeristen. De sporen van het ongeluk waren duidelijk zichtbaar in het gras. De auto was over de berm heen geschoten, in de plas. Vermoedelijk te hard gereden en als gevolg van de regen weg geslipt in de gladde bocht. De Jong was al aan het sprinten, onderweg druk bezig zich te ontdoen van overbodige kleding en accessoires: Jas, mobiel, pistool… gevolgd door een sprong in het water. Mulder volgde zijn voorbeeld: Jas, mobiel… en toen de sensatie van het koude water. Terwijl Mulder snel richting de auto zwom, was De Jong al bezig om het portier te openen. “Een vrouw, één kind.” riep De Jong richting Mulder terwijl hij naar de andere kant van de auto zwom. Mulder zwom naar het geopende portier. Achter het stuur, een vrouw. Bewusteloos, vast in de gordels. Een grote wond op haar voorhoofd. Mulder voelde onder water aan de gordel, vond de sluiting en klikte de gordel eenvoudig open. Toen trok hij de vrouw, langzaam achteruitzwemmend, voorzichtig van de bestuurdersplaats. Hij nam haar hoofd tussen zijn armen en zwom op zijn rug richting de kant. Zo’n 10 meter rechts van hem zwom De Jong, samen met een jongetje. De Jong keek even vragend zijn kant op. Mulder stak zijn rechterduim omhoog. De Jong deed hetzelfde. Aan de oever van de plas stond inmiddels een ziekenauto, vergezeld door een tweede politieauto. Een agent hielp Mulder om de vrouw uit het water te krijgen. De jongen klom zelf op de kant. De Jong volgde als laatste. Voorzichtig applaus klonk van de omstanders. Terwijl de moeder en het jongetje werden afgevoerd met de ziekenwagen, liepen Mulder en De Jong terug naar hun auto, ondertussen hun spullen oprapend: Jas, mobiel… De Jong zocht naar zijn pistool maar… “Niet je spullen laten rond slingeren hè…” Een oudere agent kwam aangelopen, grinnikte en gaf De Jong zijn pistool terug. “Hoef je ook niet weg te gooien, alleen de patronen vervangen. Dat is genoeg.” “Weet ik,” bromde De Jong. “Een reflex… ik dacht niet na.”
“Ik heb achterin nog wat handdoeken liggen. Moment…” De agent liep weg en kwam niet veel later terug met twee handdoeken. “Goed gedaan jongens. Ga maar naar huis. Omkleden, douchen en zo… Wij ruimen hier de rommel wel op.”
Het was stil op de zesde etage van het politiebureau aan de Marnixstraat. Opmerkelijk stil, vond Mulder, terwijl hij zat te wachten in de kamer van de commissaris. Een oase van rust… Zeker in vergelijking met zijn eigen afdeling, een etage lager. De kamer van de commissaris was, op verzoek van de commissaris, gevestigd in het uiterste hoekje van de zesde etage; een etage waarvan het grootste deel in beslag werd genomen door de afdeling istratie. De kamer zelf was ruim maar eenvoudig en functioneel ingericht. Een groot bureau, een luxe bureaustoel. Op het bureau, een telefoon, een monitor, toetsenbord en een pennenbakje. Voor het bureau twee stoelen, waarvan één bezet werd door Mulder. Minder functioneel maar wel aangenaam was het groen in de kamer. Een grote varen in de ene hoek en een vetplant, in het gezelschap van een klein groen gietertje, in de andere. Tegenover de vetplant en het gietertje was een groot raam gevestigd. Hetzelfde raam waarvoor de commissaris stond, terwijl hij naar buiten keek en zag hoe mensen beneden op straat, schuilden voor de regen. De commissaris zuchtte. Hij keek even over zijn schouder naar Mulder die ongeduldig op zijn stoel zat te wachten en richtte vervolgens zijn blik vervolgens weer naar buiten. Mulder… Ambitieuze jongen, moe geworden van het bureauwerk en nu gekozen voor het echte werk: Op straat, tussen de mensen. Zoals politiewerk ook bedoeld is… De commissaris zuchtte opnieuw. Het was lang geleden dat hij zelf nog actief was, op straat, tussen de mensen. De laatste tien jaar speelde zijn leven zich vooral af tussen de vier muren van zijn kantoor. Hij was er voor het overzicht, de grote lijnen uitzetten, mensen aansturen. Mensen aansturen… Een flauwe glimlach verscheen op het gezicht van de commissaris. Mulder en De Jong. Twee tegenovergestelde karakters die, mocht het ze lukken om samen te werken, veel aan elkaar zouden kunnen hebben. Een voormalig wetenschapper versus een jongen van de straat. Buitenstaander versus
Amsterdammer in hart en nieren. Tegenpolen… Hij keek opnieuw naar Mulder die voor zich uit zat te staren. Zijn donkerzwarte haar, beetje krullend. Daaronder een zwarte coltrui en zo’n moderne spijkerbroek die er al versleten uitzag als je hem kocht... “Sorry meneer.” De Jong kwam gehaast binnen gelopen. “Het verkeer zat vast want de brug stond open. ” De commissaris grinnikte. Een klassieke Amsterdamse smoes voor iedereen die te laat kwam. De Jong was echter niet iemand van smoezen. Zeer waarschijnlijk stond er inderdaad ergens een brug open. De commissaris kon het nagaan als hij wilde maar dat wilde hij niet. “Ga zitten Wouter.” De commissaris draaide zich langzaam weg van het raam, ging achter zijn bureau zitten en begon in zijn koffie te roeren. “Ik heb iets voor jullie,” zei hij langzaam. “Dat wil zeggen. Waarschijnlijk is het niets… maar toch wil ik dat jullie even langs gaan bij een oude kennis van me, een voormalig bankdirecteur die wordt bedreigd. Ik sprak hem vorige week op een borrel…” De commissaris zuchtte even, terug denkend aan de borrel. Hij hield niet van dat soort verplichtingen maar ontkwam er vanwege zijn functie nu eenmaal niet aan. “Hij deed er zelf nogal luchtig over maar toch wil ik dat jullie even met hem praten. We kunnen ons niet veroorloven dat het toch iets blijkt te zijn.” De commissaris was opgehouden met koffie roeren en keek hen beide aan. “Bovendien heb ik het gevoel dat er iets niet klopt… “ “Wat dan niet meneer?” Mulder keek vragend. “Zomaar… een gevoel. “ De commissaris pakte opnieuw het lepeltje en begon weer in het kopje te roeren. ” Hij vertelde het tussen neus en lippen door, alsof het niet belangrijk was… Maar toch… Nou ja, wat ik al zei: een gevoel.” De commissaris pakte pen en papier, schreef iets op en gaf het briefje aan Mulder: “Het adres.” “Dat was alles meneer?” vroeg De Jong terwijl hij opstond.
“Ja.” zei de commissaris. “O… enneh… Goede actie jongens, die auto vanmorgen. Met de moeder gaat het goed. Een kleine hechting aan het hoofd. Ze heeft appeltaart laten brengen. Als je geluk hebt, is er nog iets over.” Mulder en De Jong verlieten de kamer. De commissaris ging weer voor het raam staan met zijn kopje koffie in de hand, roerend en naar buiten kijkend. Herfstbladeren dwarrelden op en neer door de lucht. Hij zuchtte even. “Gaan we er direct achteraan?” hoorde de commissaris Mulder vragen op de gang. “Eerst appeltaart eten,” zei De Jong. De commissaris glimlachte.
3
Mulder keek vragend naar De Jong. “Hier rechtdoor en dan de Stadhouderskade af.” De Jong speelde wat met het papiertje terwijl Mulder probeerde in te voegen in het drukke verkeer. “Het is niet ver, in de buurt van het Amstelhotel.” Mulder knikte, voegde zijn auto voorzichtig tussen twee andere auto’s om daarna stil te staan voor het rode stoplicht. “Ze hadden best een stukje appeltaart over kunnen laten,” bromde De Jong. “Fijne collega’s hebben we toch.” Mulder haalde zijn schouders op maar zei niets. De Jong keek wat verveeld naar het fietsende en voetgangersverkeer en zag hoe een wielrenner probeerde op topsnelheid kriskras door het verkeer te fietsen en deed, toen dat niet lukte, bijzonder geïrriteerd. “Slimme actie,” mompelde De Jong. “Hm,” knikte Mulder die het ook gezien had. “Zoiets als: Ik besta en de rest past zich maar aan.” Het stoplicht sprong op groen. Mulder zette de auto weer in beweging. “Is ook echt een goed idee. Voluit gaan op je racefiets, dwars door hartje Amsterdam, op het drukste tijdstip van de dag. En dan verbaasd zijn als je een klap op je bek krijgt.” “Dat gaat volgens mij nu ook gebeuren” zei De Jong die aandachtig in de achteruitspiegel keek en zag hoe de wielrenner inmiddels ruzie had met twee andere fietsers. “Mee bemoeien?” “Laat maar,” bromde Mulder. “We hebben andere dingen te doen. En voordat ik in dit verkeer ben omgekeerd, zijn we weer een kwartier verder. “ De Jong liet de achteruitkijkspiegel voor wat die was en keek met Mulder mee: “Derde straat rechts, bij die supermarkt.” Mulder draaide voorbij de supermarkt naar rechts, reed een pleintje op, zag
nergens een vrije plek om te parkeren en zette toen de auto maar op de stoep. “De politie mag alles…” Beide mannen stapten uit en keken naar de herenhuizen aan de overkant. “Mooi…” knikte Mulder bewonderend. “Een vroegere Joodse buurt,” zei De Jong die argwanend zijn rechterschoen onderzocht om te zien waar hij zojuist was ingestapt. “Herfstrommel… Goddank geen hondenpoep.” Hij veegde met de onderkant van zijn schoen langs een boom. “Tijdens de oorlog stonden bijna al deze huizen leeg. Alle Joden waren opgepakt door de Duitsers.” De Jong bekeek zijn schoen nogmaals en knikte goedkeurend. “Na de oorlog waren opeens alle huizen weer bewoond, maar dan wel door Nederlanders hè… En die paar joden die terug kwamen, stonden met lege handen voor hun eigen deur. Geen eigendomspapieren, geen bewijs. Dus konden ze weer vertrekken. “ “Hmm,” bromde Mulder afkeurend. “Mensen… lekkere wezens.” “Maak daar maar mensheid van,” zei De Jong. Hij knikte naar de overkant. “Zullen we? Wat is het nummer?” Mulder bekeek het papiertje van de commissaris. “Hemonylaan 86.” Ze liepen naar de overkant van de straat. “Dus eigenlijk is iedereen die hier nu woont een dief, ” zei Mulder, meer tegen zichzelf dan tegen De Jong. “Joodse huizen ingepikt door Nederlanders?“ De Jong haalde zijn schouders op: “Misschien wat overdreven gesteld. We zijn natuurlijk generaties verder hè… Huizen zijn door verkocht, van eigenaar verwisseld etcetera. Ik weet niet hoe het nu precies zit. Wel dat het na de oorlog niet allemaal even netjes ging.” Beide agenten stonden voor een grote deur, geen naam vermeld. Alleen 86. “De heer Vanderbelt, ” las Mulder opnieuw van het papier. Hij belde aan. Een donkere mevrouw van Surinaamse afkomst deed open. Achter haar was een
lange lege gang te zien. “Dag mevrouw, politie.” zei Mulder. “We komen voor de heer Vanderbelt.” De vrouw knikte, draaide zich zonder een woord te zeggen om, liep naar het einde van de lange gang, opende een deur en sloot de deur. Niet veel later ging dezelfde deur opnieuw open en een grote gezette man kwam hun tegemoet. “Komt u verder heren.” Hij gaf beide agenten een hand en liep voor hen uit de gang door, terug naar de kamer waar hij zo juist vandaan kwam. Mulder keek bewonderend om zich heen. Ze stonden in een grote hoge kamer met hoge ramen aan de straatzijde en ornamenten aan het plafond. Een deel van de ruimte, de straatzijde, was ingericht als salon; grote fauteuils, een kleine salontafel en één wand volledig in gebruik als boekenkast. Het andere gedeelte diende duidelijk als kantoor met prominent aanwezig een groot ouderwets bureau en een grote bureaustoel waarin de man was gaan zitten. Ook De Jong bekeek de omgeving maar met een andere blik dan Mulder. Niet bewonderend maar het tegendeel. Zijn oordeel luidde: Ouderwets… Duur maar vooral ouderwets. Beetje kleurloos ook. Een te bedacht plaatje. De man zelf paste in het plaatje. Een bedacht bankiersplaatje. Hij droeg een driedelig antraciet pak dat een middelgroot ietwat gezet lichaam bedekte. De Jong gokte: begin zestig. Grijszwart haar, vermoedelijk geverfd, enigszins kalend en een zuinig gezicht waarop nu een professionele “Welkom, wat kan ik voor u doen?” glimlach op verscheen. “U bent de heer Vanderbelt?” vroeg De Jong. “De commissaris heeft ons gestuurd.” “Ach ja,” knikte Vanderbelt. “Gaat u zitten.” Hij wees naar twee kleine stoelen voor het bureau. “Koffie?” Hij wachtte het antwoord niet af en drukte op een knopje op zijn bureau. “Maria, twee koffie alsjeblieft.” “U werkt thuis meneer?” vroeg Mulder op zijn beurt. “Nou, officieel werk ik niet meer. Gepensioneerd.” Vanderbelt leunde achterover in de grote bureaustoel. “Maar ik ben nog wel betrokken bij enkele bankzaken van vroeger. Bovendien beheer ik wat geldzaken voor vrienden van me. Ik ben niet zo goed in niets doen.”
Mulder knikte, alsof hij daar zelf enige ervaring mee had. “U wordt bedreigd, hebben wij gehoord. Hoe ziet dat er precies uit? Die bedreiging?” “Telefoontjes… Vooral ’s nachts. Nogal vervelend omdat ik elke keer wakker word. Ook al staat dat ding op een antwoord apparaat. Maar die vergeet ik soms aan te zetten.” “Telkens dezelfde stem?” vroeg De Jong. “Ja, vermoedelijk een man maar de stem was ongetwijfeld verdraaid. ‘Ik kom je halen’, ‘je gaat er aan’ … dat soort teksten en vervolgens wordt er neergelegd. Maar…” Vanderbelt ging wat verzitten. “Ik heb sinds twee dagen een ander nummer en nu is het weer prettig stil.” “Wanneer zijn de telefoontjes begonnen?” vroeg Mulder. “Zo’n twee maand geleden….” De deur ging open en de Surinaamse vrouw kwam binnen met een dienblad met twee kopjes koffie die ze op het bureau zette. “Dankjewel Maria.” Mulder pakte de kopjes en gaf er één aan De Jong. “Enige aanleiding? Is er twee maanden geleden iets gebeurd?” “Niet dat ik weet.” Vanderbelt speelde wat met een dure vulpen. “Mijn dagen zien er veelal hetzelfde uit. ’s Ochtends werk ik hier achter het bureau, ’s middags in de tuin. Als het weer het toelaat, tenminste. Of ik lees in de salon. En soms wandel ik even door de stad. Dat was twee maanden geleden niet anders.” De Jong zette zijn koffie terug op het bureau. “Is het goed als ik even rondkijk?” Hij wees naar de salonruimte achter hem. “Natuurlijk.” De Jong stond op. Mulder vroeg verder: “Misschien is het iemand van wie u geld beheert? Zijn daar bijzondere dingen gebeurd? Slechte transacties? Dat soort dingen?” Vanderbelt draaide wat in zijn bureaustoel “Kan ik me niet voorstellen. Financieel zijn de meeste zaken vrij solide. Iedereen heeft natuurlijk last gehad van de crisis. Maar ik beleg nogal conservatief. Bovendien ken ik de mensen vrij
goed. Als ze ergens een probleem mee hebben, had ik het wel gehoord.” “Woont u hier eigenlijk al lang?” vroeg De Jong terwijl hij aandachtig de boekenkast bekeek. “Mijn hele leven al. Dit huis was van mijn ouders. Ik heb het geërfd, enigskind. De etage hier boven verhuur ik sinds een paar jaar. Zoveel ruimte heb ik niet nodig.” “U woont alleen?” vroeg Mulder terwijl hij zijn lege kopje terug op het dienblad zette. “Gescheiden, al meer dan 15 jaar.” “Zit daar misschien kwaad bloed?” “Wij hebben geen meer. Ze krijgt maandelijks een ruime check. Ik heb haar nooit horen klagen.” De Jong kwam terug gelopen. “Die bedreigingen… heeft u die nog op uw antwoordapparaat?” Vanderbelt schudde zijn hoofd. “Nee, sorry. Ik heb er niet aan gedacht. Ik wis dat ding elke keer na het afluisteren. Een automatisme.” Vanderbelt stond op. “Het is aardig dat u gekomen bent maar ik vermoed dat het niets betekent. Iemand is zich aan het afreageren of zoiets.” Mulder stond ook op en pakte een kaartje uit zijn binnenjas. “Voor het geval er iets gebeurt.” Vanderbelt knikte: “Dank u wel. Maar zoals ik al zei… vermoedelijk is het niets. Bovendien is het nu weer prettig stil en kom ik aan mijn nachtrust toe.” Vanderbelt glimlachte flauwtjes. De Jong was naast Mulder komen staan en stak zijn hand uit. “We komen er zelf wel uit. Dank u voor uw tijd.” Vanderbelt knikte en schudde beide handen. Mulder opende de deur van de auto: “Dat stelde niet veel voor….”
“Niet echt,” zei De Jong. ”Wat doen we nu?” “Met deze zaak? Niet veel lijkt me.“ “Nee, ik bedoel nu. Het is half vijf, het weekend staat voor de deur. Terug naar het bureau en dan naar huis?” “Hmm.” Mulder dacht even na. Hij had niet veel zin om nu al naar huis te gaan. Sinds ze een half jaar geleden naar Amsterdam waren verhuisd, liep zijn relatie niet geweldig. Julia, geboren Fries, kon niet goed aarden in Amsterdam. Ze maakte bovendien lange dagen, s’ochtends vroeg weg, s’avonds laat terug. Dus vaak moe en chagrijnig. Bovendien werd er de laatste tijd wel erg veel gesproken over kinderen… De Jong zag Mulder denken. “De auto moet sowieso naar terug het bureau… Dan neem ik je daarna mee naar de Chinees. Tegenover de Chinese tempel op de Wallen. Lekker eten, biertje erbij. Goed idee?” “Goed idee,” zei Mulder.
4
Mulder zat al vroeg achter zijn bureau. Slecht geslapen, alweer. De laatste twee nachten had hij op de bank geslapen. Wat hij op zich niet erg vond… kon hij fijn even alleen zijn. Maar helaas bleek de bank geen goed bed. De sfeer in huis was gedurende het weekend tot een dieptepunt gedaald. De ene ruzie na de andere, over de meest onbenullige dingen. Een afvalbak die geleegd moest worden, achterstallige istratie die gedaan moest worden... Mulder was veelvuldig het huis uit gevlucht. Naar het park, eendjes kijken. Alles om maar even weg te zijn. Ook vanmorgen was hij weer te vroeg wakker geworden, met een pijnlijke rug, en was blij dat hij het huis uit kon. Naar zijn werk. Weg, voordat zij wakker werd en hij opnieuw een confrontatie aan moest gaan. Al met al een slecht weekend, dat aanvankelijk nog best leuk begonnen was met De Jong in een Chinees eethuis op de Wallen. Lekker eten, goed bier, leuke beurt. Ze hadden voor het eerst echt een beetje gepraat. De Jong over zijn leven als Amsterdams jochie, Mulder over zijn jeugd in Overijssel. Twee werelden die even hadden gemaakt. Maar het weekend was voorbij en nu zat hij op een nagenoeg leeg kantoor achter zijn bureau. Mulder zette zijn computer aan, surfde eerst de krantenpagina’s langs, daarna de sportsites om vervolgens bij Google Maps te blijven hangen: Amsterdam. Een stad die hij nog steeds niet goed kende. Een stad waarin hij voornamelijk was aangewezen op De Jong, de geboren Amsterdammer die elk steegje in de stad leek te kennen. Hij bestudeerde de plattegrond. De stad was logisch opgebouwd. Allemaal halve cirkels vanaf Centraal Station: Herengracht, Keizersgracht, Prinsengracht... Aan de achterkant van het station het brede water van het IJ met aan de overkant Amsterdam Noord. Mulder klikte weer terug naar Centraal. Vervolgens naar de gebieden West, Zuid, Oost. Terug naar Oud-West, Oud-Zuid… Hij stopte even bij het aan de stad vastgegroeide Diemen waar hij met veel moeite een appartement had kunnen huren. Te veel geld voor een appartement dat eigenlijk te klein was voor twee mensen. Mulder zuchtte even en klikte verder. Amstelveen, verderop Amsterdam Zuid Oost met probleemwijk De Bijlmer. Hij klikte terug naar de betere plekken: Het Amsterdamse Bos, Vondelpark, de Jordaan, en de Pijp waar De Jong woonde.
“Goedemorgen. “ De Jong kwam binnen gelopen en ging achter zijn bureau zitten. “Surveillance dienst,” bromde hij. Mulder dacht even na: “Zullen we de scooters nemen in plaats van de auto?” De Jong keek vanachter zijn bureau door het raam naar buiten en zag een mooie herfstzon aan een onbewolkte hemel. Zijn gezicht klaarde op. “Goed idee. Even kijken of ze nog beschikbaar zijn…” Hij pakte de telefoon, tikte een nummer in en wachtte tot er werd opgenomen. Niet veel later reden beide mannen op politiescooters door Amsterdam. De Jong voorop, Mulder achter hem aan. Rustig rondtuffend op een zonnige maandagochtend. De Jong reed langzaam door het drukke verkeer rond Amsterdam Centraal, om vervolgens via de Haarlemmer Houttuinen richting West te gaan. Af en toe stopten ze om eenvoudige politietaken uit te voeren. Een groepje Japanse toeristen vroeg de weg naar het Rijksmuseum. Mulder gaf vriendelijk antwoord, in zijn beste Engels. En vermelde ook alvast waar het Vondelpark en De Wallen lagen. De Jong maakte het ‘De politie is uw beste vriend’-plaatje compleet door op de achtergrond vriendelijk te glimlachen. Niet veel later was De Jong aan de beurt. Straatjochies die onhandig aan het voetballen waren tussen geparkeerde auto’s, werden aangesproken en door De Jong gewezen op het onlangs door de gemeente aangelegde voetbalveld, compleet met kunstgras en omheining, nog geen honderd meter verderop. Bij het Westerpark aangekomen stopte De Jong om broodjes en koffie te halen. Het Westerpark zelf was nagenoeg verlaten. De agenten reden naar de achterkant van het park, zetten hun scooters neer en gingen op een bankje in de zon zitten. “Maandag… “ zei De Jong, ondertussen de broodjes uitpakkend. “De stad moet nog wakker worden.” Mulder knikte: “Zo zou het elke dag moeten zijn. Lekker rustig. De politie is uw beste vriend… Vriendelijk mensen de weg wijzen, een paar kleine correcties hier en daar, en alles loopt gesmeerd.” “Zeker, en na drie dagen val je om van verveling. Hier... Ham-Kaas.” “Dank je,“ Mulder pakte brood en koffie van De Jong. “Ik heb criminaliteitscijfers gezien van Amsterdam. Je ziet het echt oplopen gedurende
de week. Vanaf woensdag is er een duidelijk stijgende lijn te zien met als hoogtepunt het weekend.” “Het leven is soms best voorspelbaar hè….” De Jong begon te kauwen. Beide mannen zwegen, aten hun brood en dronken koffie terwijl ze naar het grote grasveld keken dat voor het Westergasterrein lag. Een oude man liet een klein wit hondje uit. In zijn hand een lange stok met een tennisbalhouder er aan. Telkens hetzelfde ritueel: Hondje brengt bal, legt het aan de voeten van baasje. Baasje doet handig de tennisbal in tennisbalhouder. Een lange haal met de stok, weg tennisbal gevolgd door het hondje. Verderop, op een bankje, zat een dakloze. Onderuitgezakt, ogen dicht. Op de grond voor hem, een halveliterblik bier. Mulder bekeek de man wat beter. Grauwe versleten kleding, de onvermijdelijke baard. Zwervers zagen er bijna altijd hetzelfde uit en waren ook bijna altijd in het bezit van halve liters bier. De man zou het nog zwaar krijgen. De nachten waren nu al koud en de winter was in aantocht. Vorig jaar was een zeer koude winter geweest. Zo koud dat de gemeente alle daklozen gebood om binnen te slapen. Opmerkelijk snel was overal in de stad opvang georganiseerd. Een mooie actie, vond Mulder destijds. Een teken van beschaving. We kunnen het wel, dacht Mulder bij zichzelf… Als we willen, maar we willen niet zo vaak. “Vertel eens…” vroeg Mulder. “Wat?” De Jong draaide zich naar hem toe. “Nou,” Mulder voelde zich even ongemakkelijk. ”Ehm, verslaafd zijn… hoe was het om verslaafd te zijn?” “Zoals die dakloze daar? Pffff…” De Jong dacht even na. “Je bent niet verslaafd… Ehm, nee. Dat is niet waar.” De Jong haalde een pakje sigaretten te voorschijn, schudde er een sigaret uit, keek even naar de sigaret en glimlachte. “Natuurlijk ben je wel verslaafd maar daar houd je je niet mee bezig. Je denkt niet over jezelf na als iemand die verslaafd is.”
Hij stak zijn sigaret aan, inhaleerde diep en blies uit: “Het is een bekend verhaal hoor, niet zo heel bijzonder. Eigenlijk vooral een cliché: Je bent op zoek naar de high. Iets om het leven spannender te maken, meer intensiteit, zoiets.” Mulder zei niets en keek naar de dakloze die nog steeds roerloos op zijn bankje zat. “Later, tijdens rehab , is me dat wel duidelijk geworden.” vervolgde De Jong. “Ik val onder de categorie: Intelligent en verslavingsgevoelig. Mensen voor wie het leven snel saai word. Die niet genoeg hebben aan de dagelijkse routines.” “En nu?” Mulder keek De Jong vragend aan. “Nu vind ik het leven vooral saai.” De Jong lachte even. “Maar ik heb er mee om leren gaan. Een soort onverschilligheid... Hmm.” De Jong nam opnieuw een trek van zijn sigaret en dacht even na. “Of beter, onthechting misschien, zoals boeddhisten dat noemen. Maar dat is een groot woord en onthecht ben ik zeker niet.” De Jong stond op om even zijn benen te strekken. “En ik heb nog steeds mijn andere verslavingen.” Hij stak zijn sigaret in de lucht. “Ik rook, af en toe. Ook ongezond maar iets minder destructief. En ik drink. Sterke drank, maar met mate. Zolang je je maar aan je eigen bedachte regels houdt. Dan is het hanteerbaar. Niet overdag drinken, niet voor tien uur ’s avonds… dat soort dingen.” “En het afkicken?” vroeg Mulder terwijl hij naar het grasveld keek waar meer oude mannetjes met hondjes waren verschenen. “Heftig! Vooral kwetsbaar. Leven in een soort kaal hier en nu. Rillen, koud hebben, niets kunnen doen. Niets dat bevredigt. Je klein voelen, vooral dat. En huilen… ik heb nog nooit zoveel gehuild als toen.” De Jong trapte zijn sigaret uit. “Maar… je staat elke dag opnieuw op. En elke dag voel je je iets minder slecht. En op een gegeven moment weet je dat je het moet doen met de werkelijkheid zoals die is: Een kale, onbevredigende werkelijkheid. En dan wordt het steeds meer een keuze: Kun je het aan om daarin te leven?“ De Jong keek even naar de dakloze op het bankje. “Maar ik ben nooit dakloos
geweest, goddank. En dat was ongetwijfeld wel gebeurd als ik door was gegaan.” Op het grasveld ontstond enig rumoer. Twee mannen met hondjes stonden bij de dakloze en begonnen plotseling om zich heen te kijken en druk te zwaaien. Mulder stond op en keek De Jong vragend aan. “Hij heeft zich al die tijd niet bewogen hè…” “O fuck…” De Jong liep snel naar zijn scooter, gevolgd door Mulder die zijn laatste stukje brood in de bosjes gooide, de scooter startte en De Jong achter na reed, het grasveld op.
Nadat de ambulance was vertrokken, de dakloze man was volgens de ziekenbroeder al minstens vijf uur dood, reden beide agenten op hun scooters terug naar het centrum. Ze reden langzaam met het fietsverkeer mee over de Nassaukade en sloegen af naar de Overtoom waar De Jong in een ver verleden ooit nog een theatercursus had gevolgd. De theaterschool was inmiddels verdwenen, evenals de theaterambities van De Jong. Halverwege de Overtoom stopte De Jong plotseling. “Dit vind jij vast leuk. Kom…” Mulder volgde De Jong die de weg overstak en stil hield bij een groot wit monumentaal gebouw. Beide mannen parkeerden hun scooters. De Jong opende een grote houten deur en liep het gebouw binnen. Het drukke verkeer van Amsterdam maakte plaats voor een zandbak vol paarden. Er om heen zo’n 20 schoolkinderen die aandachtig luisterden hoe een jongedame in paardrijoutfit uitleg gaf. “Krijg nou wat!” zei Mulder verbaasd. ”Een manege? Midden in de stad?” Zijn blik bleef even hangen bij de paarden, maar ging toen als vanzelf omhoog richting het hoge puntige houten dak dat voorzien was van dakramen waardoor daglicht precies tot midden in de zandbak reikte. De Jong volgde zijn blik: “De Hollandsche Manege, gebouwd in 1882. Een officiële stadsmanege.”
“Tss, en dat langs zo’n drukke straat. Waar halen ze die paarden vandaan?” “Die staan gewoon in de stallen hierachter. Kom maar mee.” Ze liepen verder en kwamen bij twee lange gangen vol paardenstallen. “Ik had hier als kind ooit een bijbaantje,” zei De Jong. “Stallen schoonmaken, paarden voeren, paarden vrij laten lopen in de manege… Dat soort werk. Het verdiende aardig en het was een fijne plek van rust midden in de stad.” Ze liepen samen langs de stallen. Elke stal was voorzien van een naambordje: Peter, Claudius, Jeffrey, Jolly Jumper… Bijna de helft van de stallen was bezet. Mulder telde snel: 16 stallen per gang, 32 paarden. De Jong liep naar een groot donker paard en aaide het beest voorzichtig over de neus. “Amsterdam heeft veel van dit soort mooie plekken. Je moet ze alleen wel weten te vinden.” Niet veel later reden beide mannen terug over de Overtoom, naar het centrum. Voor het Rijksmuseum de gebruikelijke drukte. Veel voetgangers, toeristen voornamelijk, die het meest bekende museum van de stad wilden bezoeken. Ze manoeuvreerden voorzichtig door het drukke verkeer om verder te rijden over de Stadhouderskade richting de Amstel. Bij de Van Woustraat sloeg De Jong rechtsaf, richting de Albert Cuyp. Plotseling remde hij. De Jong stond stil, en keek naar links. In een zijstraat stond een politieauto met de zwaailichten nog aan. Ook Mulder stopte. ‘Hemonylaan’ las hij op het straatnaambord en herkende opeens de omgeving waar hij vorige week was geweest. Ze staken de straat over, richting de politie auto die geparkeerd stond voor nummer 86. “Vanderbelt…” zei Mulder zachtjes. Ze parkeerden hun scooters. Mulder belde aan. Een politieagent deed open. “Komen jullie assisteren?” “Mulder en De Jong,” zei Mulder. “Wij zijn hier vorige week geweest. Wat is er aan de hand?” “Zelfmoord,” zei de agent. “Meneer heeft zich vannacht opgehangen. We werden een uur geleden gebeld.” “Zelfmoord?” vroeg Mulder. “Vanderbelt?” Hij keek De Jong vragend aan. Die haalde zijn schouders op… geen idee.
“We hebben hem al naar beneden gehaald. Kom zelf maar kijken,” zei de agent. Ze liepen met zijn drieën door de lange gang naar de woonkamer. Daar lag, voor de kleine salontafel, een groot zeil op de grond met daaronder duidelijk zichtbaar een lichaam. Een politiefotograaf was druk bezig foto’s te maken. In de hoek van de kamer, bij het bureau, stond een tweede agent notities te maken. Mulder keek naar het lijk op de grond. “Door wie werden jullie gebeld?” “De huishoudster, een Surinaamse vrouw. Ze had eigenlijk vrij maar kwam nog even wat spullen brengen. Toen zag ze de deur van de kamer open staan. Ze keek naar binnen en zag hem hangen. Ze heeft direct de politie gebeld.” “Waar is ze nu?” “In de keuken. Ze zit overstuur aan tafel te huilen.” Mulder liep naar het zeil en tilde het een stukje omhoog. De Jong keek van een afstandje toe. Het gezicht van Vanderbelt staarde hen aan met grote doffe ogen. Blauwe vlekken in het gezicht, de tong uit de mond. De Jong moest even slikken en keek snel de andere kant op. Mulder legde het zeil weer voorzichtig over het lichaam. “Vanderbelt inderdaad.” Hij draaide zich om naar de fotograaf. “Kun je ons de foto’s sturen?” Hij gaf zijn kaartje. De fotograaf knikte. “Ik ga even met de huishoudster praten.” Mulder draaide zich om en liep de gang in. Recht tegenover de woonkamer opende hij op goed geluk een deur. De huishoudster zat aan een keukentafel met een groot glas water voor zich. Mulder stak zijn hand uit. “Mulder, politie. Wij zijn hier vorige week geweest.” De vrouw zag zijn hand niet maar knikte slechts. “Maria, is het niet? Zal ik even koffie zetten?” De vrouw knikte opnieuw. Mulder rommelde wat in de keukenkastjes tot hij koffie vond. Terwijl de koffie liep, draaide hij zich om en keek naar de vrouw die nog steeds naar het tafelblad staarde. “Enig idee wat er gebeurd is Maria?” Ze schudde haar hoofd. “Hij hing daar,” zei ze zachtjes met een zwaar Surinaams accent. “Dat hoofd…” Ze begon te huilen. “Waarom… Waarom toch?”
“Ik heb geen idee mevrouw,” zei Mulder. “Geen idee waarom.” Hij wachtte tot de koffie was door gelopen en dacht na over die ene vraag: ‘Waarom?’
5
“Wel, wat denken jullie. Toeval?” De commissaris keek hen aan vanachter zijn bureau. “Het zou wel erg toevallig zijn, meneer,” zei Mulder. “Hij wordt bedreigd, we komen langs en twee dagen later pleegt hij zelfmoord?” “Te toevallig.” beaamde De Jong. “Misschien is er iemand onrustig geworden?” “Hmm.” De commissaris keek even naar zijn bureaublad en toen weer naar beide agenten. “Maak er maar een zaak van. Jullie eerste officiële zaak. Geen surveillance meer heren.” De Jong keek blij. Mulder keek even verbaasd en vervolgens ook blij. “Jullie rapporteren voorlopig aan mij. Mocht de zaak nu te groot worden, dan draag ik de leiding over aan inspecteur Wollinga. Maar vooralsnog lijkt me dat niet nodig.” “Oké, meneer.” zei Mulder. “Probeer eerst uit te vinden of het inderdaad zelfmoord was.” De commissaris draaide wat met zijn stoel. “Ik geloof het alleen niet. Hij was er de man niet naar en het is wel erg toevallig allemaal. Hoe dan ook, zoek het uit.” Beide agenten stonden op. “O.” De Jong stopte op zijn weg naar de deur. ”Nog gecondoleerd meneer.” “Waarmee?” “Met Vanderbelt.” “Aardig van je maar het was een kennis Wouter. Geen vriend.”
“Goh, het echte werk.” De Jong zat achter zijn bureau en keek nog steeds blij. “Het werd tijd. Wat doen we nu?” Mulder keek De Jong vragend aan.
“Ik wil vooral even rondkijken op de Plaats Delict. In het huis, rondom het huis.” “Oké,” Mulder knikte. “Dan ga ik wat computerwerk doen. Kijken wat ik over Vanderbelt kan vinden. Internet, dossiers, archieven…” “Goed.” De Jong stond op. “Aan de slag. We hebben een moord op te lossen. Of zelfmoord. Dat is de vraag.”
De Jong bekeek het huis van een afstandje. Drie verdiepingen hoog, een typisch oud herenhuis. Hij dacht na. Stel dat iemand wil binnenkomen. Hoe doe je dat? Hij had de voordeur gecontroleerd. Die was goed vergrendeld, een gewoon slot en twee extra veiligheidssloten. Bijna geen mogelijkheid voor ongewenst bezoek. Misschien had Vanderbelt de deur geopend voor een bekende? De Jong liep naar de woning en keek naar de deur naast nummer 86: 86-HS, geen naam vermeld. Vermoedelijk de deur die naar de bovenste verdieping leidde. De Jong belde aan. Niets… Hij belde nog een keer, wachtte vijf minuten, en haalde toen zijn schouders op… Hij schoof weer naar links en opende de deur van Vanderbelt met de extra sleutelset die ze van de huishoudster hadden gekregen. De Jong liep door de lange gang richting de woonkamer. Het was opvallend stil in het huis. In de woonkamer bleef hij staan. Niets herinnerde aan de dag ervoor: het lijk op de grond, onder het grote zeil. De doffe ogen, de blauwe vlekken. Hij trok zijn handschoenen aan, pakte een stoel, ging er op staan bekeek de balken aan het plafond: wat kleine sporen van het touw dat er gehangen had. Het enige teken dat herinnerde aan het feit dat zich hier iemand had opgehangen. Of was vermoord... Voor de rest geen enkel spoor. Raar. Het was alsof Vanderbelt ieder moment weer binnen kon wandelen. De Jong zette de stoel terug en ging achter het bureau van Vanderbelt zitten. Hij speelde even met de vulpen die daar nog lag, als stille getuige. Een opgeruimd bureau. Links een flat screen monitor, toetsenbord en een pennenbakje. Rechts een stapeltje papieren. Verder niets, een groot leeg opgeruimd bureau. Vanderbelt was een nette man, precies zoals je zou verwachten van een bankier.
De Jong opende de laden van het bureau. Voornamelijk officiële papieren. Hij bladerde er even door: Dossiers met rekeningnummers, sommige voorzien van een post-it met daarop cijfers vermeld. Hij deed de laden weer dicht en bekeek de prullenbak, naast het bureau. Leeg. Hij draaide wat rond in de bureaustoel, keek door het raam achter hem en zag een vrij grote binnentuin. Links was een trapje dat naar het huis van Vanderbelt leidde. De Jong stond op en liep de gang in, richting de keuken maar zag daar nergens een buitendeur. Hij liep terug de gang in en vond aan het einde van de gang een grote houten deur. Gek, die was hem nog niet eerder opgevallen. Maar het was ook wel een beetje een dode hoek, zag De Jong nu. Slecht verlicht, aan het einde van een gang waar je ook geen buitendeur verwacht. De Jong voelde even. Op slot. Hij bekeek het slot, een gewoon slot met boven en onder in de deur twee dievenklauwen die echter niet gesloten waren. De Jong liep terug naar de keuken, opende wat laden en vond een kleine sleutelbos. Hij liep terug, probeerde de meest voor de hand liggende sleutel en had direct succes. Buiten stond hij op een kleine verhoging. Voor hem, de tuin van Vanderbelt. Links en rechts de binnentuinen van de buren. Alle tuinen hadden dezelfde grootte en vorm, een lange rechthoek met aan het einde een stenen buitenmuur. De tuin links was niet veel meer dan een stenen binnenplaats, een rommeltje van oude fietsen met centraal op de binnenplaats een overmaatse roestige barbecue. De tuin rechts daarentegen was met recht een plaatje. Daadwerkelijk een plaatje dat zo afkomstig had kunnen zijn uit de reclamefolder van een tuincentrum. Een opmerkelijk groen grasveld, ondanks de tijd van het jaar. Kleurige planten, op het juiste moment variërend in hoogte en vorm, afgewisseld met leuke kleine boompjes. Nergens ook maar iets van onkruid te zien. Bij elkaar gekocht, vermoedde De Jong. Een tuinarchitect voor het ontwerp, een onderhoudsmannetje voor de uitvoering. De eigenaar deed vermoedelijk niets anders dan er af en toe goedkeurend naar kijken. De tuin van Vanderbelt vormde het juiste midden. Een klein grasveldje met aan het eind een stenen terras met een houten bankje, enigszins verweert, en een houten tafel, al net zo verweerd. Om het grasveld struiken en planten, en achter in de tuin een grote Spar. Enigszins een allegaartje maar toch menselijk. Niet te bedacht vooral.
De Jong ging het trapje af, liep naar de achterkant van de tuin en bekeek de buitenmuur. Ongeveer twee meter hoog, gokte hij. Hij ging op zijn tenen staan en zag een grote binnenplaats met daarop diverse auto’s. Vermoedelijk de centrale parkeerplaats voor de omwonenden. Midden op het plein een bord met twee pijlen: ‘Alleen kleine auto’s’ wees naar rechts, ‘Alleen grote auto’s’ wees naar links. De Jong grinnikte. Een aardige egodeuk als je gehecht was aan je eigen grote auto maar opeens ingedeeld werd bij de kleine auto’s Boven zijn hoofd klonk het geluid van kraaiende kraaien. De Jong luisterde aandachtig hoe het geluid langzaam weg stierf. Het viel hem nu pas op hoe stil het was. Hartje Amsterdam maar nauwelijks enig geluid. Geen verkeer maar slechts af en toe de roep van vogels. Vreemd. Hij keek om zich heen en zag dat hij omringd was door alleen maar hoge huizen. Natuurlijk! De huizen vormden samen één grote geluidswal. Daarom was het zo stil. De Jong dacht na. Als iemand het huis van Vanderbelt was binnengedrongen, dan zeer waarschijnlijk via de tuin. De buitenmuur was niet al te hoog, het slot van de buitendeur was bovendien niet echt moeilijk. Een beetje dief kreeg dat zo open mits de dievenklauwen niet in gebruik waren. Opeens ritselde er iets in de struiken achter hem. De Jong draaide zich om en zag een grote rood wit gevlekte kat, die hem argwanend aankeek. Zijn dikke staart stond dreigend omhoog. “Hai, wat is er jongen. Zit ik in je territorium?” Hij hurkte om het beest te aaien maar de kat begon boos te blazen. “Goed hoor, ik laat je met rust.” De Jong stond op en liep terug het huis in. Hij sloot de buitendeur, nu ook met beide dievenklauwen, legde de sleutelbos terug in de la en maakte zich op om weg te gaan. Hij had een eerste indruk, later kon hij altijd nog terugkomen. Voor de deur van Vanderbelt bleef De Jong even staan. Aan de overkant van de straat een paar woonhuizen, rechts een supermarkt. Recht voor hem de achterkant van een klein hotel. De Jong bekeek het hotel wat beter, liep er naar toe en zag toen wat hij gehoopt had te vinden: Een kleine bewakingscamera, gericht op de straatkant. De Jong keek met de camera mee en schatte het bereik. Met wat geluk…. Hij liep het hotel binnen, en kwam niet veel later weer naar buiten met het telefoonnummer van het bewakingsbedrijf: RT Security.
Mulder zat aandachtig naar zijn computerscherm te kijken toen De Jong binnen kwam. “Ik heb net de foto’s binnen. Zien?” “Vanderbelt?” Mulder knikte. De Jong ging naast Mulder achter het bureau zitten. Mulder opende een map en klikte op de eerste foto. Een totaalshot van de kamer met hangend aan het plafond het lichaam van Vanderbelt. Armen langs het lichaam, tong uit de mond, ogen open gesperd en een duidelijke bolling in de broek. Mulder klikte verder. Opnieuw totaal shots, vanuit verschillende hoeken in de kamer. Vervolgens diverse detailopnames van het gezicht, de strop, de balk aan het plafond. “Ga eens terug…” Mulder klikte terug. “Stop.” De Jong keek aandachtig naar een detailopname van de strop, vanaf de zijkant genomen. “Wat?” Mulder keek opzij naar De Jong. “Ik zie niets vreemds.” “Hmm… ” De Jong ging voorover zitten en bekeek de foto van dichtbij. “Ik ook niet maar dat is misschien wel het probleem. Doe die volgende foto nog eens.” Op het scherm verscheen opnieuw een close-up van het hoofd van Vanderbelt in de strop, nu van de achterkant. “Die strop… hij ziet er bijna te goed uit.” “Hoe bedoel je?” “Nou, het is bijna professioneel.” De Jong ging wat achterover zitten en keek Mulder aan. “Als je een gewone burger bent en je wilt zelfmoord plegen. En je hebt nog nooit, vermoedelijk dan, een strop gemaakt. Zou het er dan niet rommeliger moeten uitzien?”
“Maar dit…” De Jong tikte met zijn vinger op het scherm. “Dit is vakwerk!” Zijn vinger bleef plakken op het scherm. “Vanderbelt was een gewone bankier… een leven lang voornamelijk achter een bureau door gebracht. Waarom zou hij dit zo goed kunnen?” “Je hebt een punt,” knikte Mulder. “Maar veel is het niet. Bovendien… Stel dat hij is vermoord. Waarom dan zo omslachtig doen? Als je iemand wil vermoorden, waarom schiet je hem niet gewoon dood in plaats van al dit gedoe?” “Tja, om geen politie achter je aan te hebben? Zolang wij geloven dat het zelfmoord is?” “Hmm, beetje dun allemaal.” Mulder keek weer naar het scherm. “Maar goed, het is iets. Ik stuur de foto’s door naar jouw computer.” “Hmm,” bromde De Jong. Hij had een hekel aan computerwerk. Hij deed het omdat het moest maar als hij het even kon vermijden, dan maar al te graag. Hij stond op en ging tegenover Mulder achter zijn eigen bureau zitten. “Verstuurd.” Mulder was uitgetikt en uitgeklikt en keek De Jong aan: “Hoe ging het eigenlijk bij jou? Iets gevonden?” De Jong schudde zijn hoofd. “Niet echt. Als er iemand het huis is binnen gedrongen, dan zeer vermoedelijk via de tuin. En... “ Hij haalde een briefje uit zijn zak. “Mogelijk hebben we mazzel. Er zit een hotel tegenover Vanderbelt met een bewakingscamera. Misschien is daarop iets te zien.” “Niet slecht.” Mulder dacht even na. “O, ik heb ook nog iets. Ik heb het telefoonnummer van Vanderbelt laten checken. Hij heeft inderdaad een aantal telefoontjes gekregen op ongebruikelijke tijdstippen. Vooral ’s avonds laat.” “En? Heb je een nummer?” “Nee, ze zijn allemaal gebeld vanaf publieke telefooncellen, op verschillende punten in Amsterdam.” “Goh, dat we die nog hebben. Dacht dat iedereen wel een mobiel had.” “Ze staan er voornamelijk nog voor de toeristen…” Mulder stond op en liep naar
het koffiezetapparaat. “O, ik heb nog meer gedaan… Koffie?” De Jong knikte. “Ik ben in jouw verhaal gedoken, over de Joodse huizen.” “En?” De Jong keek geïnteresseerd op. “Niet zeker. Daar zou iets kunnen zitten. De eigendomspapieren van de Hemonylaan 86 gaan terug tot 1946. Daarvoor is er niets te vinden. Het huis staat sinds de jaren 60 geregistreerd op Vanderbelt, vermoedelijk de vader van onze Vanderbelt. Daarvoor, sinds 46, stond het op naam van een zekere M. Kramer. Kan familie zijn…” “Dank je, ” De Jong pakte de koffie aan. “Kortom,” zei Mulder. “Ook dat brengt ons niet veel verder… Voorlopig.” “En je gevoel?” vroeg De Jong. “Hoe bedoel je?” “Wat zegt je gevoel? Moord, of zelfmoord?” Mulder draaide zich even om op zijn bureaustoel en keek naar buiten. Regendruppels tikten hard tegen het raam. Toen draaide hij weer terug: “Moord.” “Goh, ik heb hetzelfde gevoel.” De Jong nam een slok koffie.
6
Na drie keer doorgeschakeld te zijn, en langdurig wachten, kreeg De Jong eindelijk de toezegging van RT Security dat hij de beelden van de bewakingscamera aan de Hemonylaan mocht bekijken. De mevrouw aan de andere kant van de lijn, aanvankelijk stug en weinig behulpzaam, werd opeens een stuk aardiger toen ze De Jong herkend had als de man met wie ze twee jaar geleden een nacht het bed had gedeeld. De Jongs belofte om binnenkort weer eens af te spreken, hoewel mevrouw getrouwd was, maar dat was ze toen ook al, had ongetwijfeld geholpen het gesprek in de juiste richting te sturen. De Jong had geen enkele intentie om zich aan die belofte te houden. Hij was zowel de bewuste nacht als de dame in kwestie al lang vergeten. Nu was de herinnering echter plotseling weer actief geworden, en de herinnering, moest De Jong toegeven, was niet slecht. Maar hij hield zich aan zijn eigen bedachte regels: Korte en en nooit in herhaling vallen. In korte relaties was hij goed. Korte vriendschappen, zoals hij het zelf noemde, maar daarna graag weer afstand. Niet te veel inbreuk op zijn privéleven. Aan het einde van het gesprek beloofde mevrouw zelfs dat ze de beelden op een Dvd zou laten zetten en deze nog diezelfde dag zou opsturen. De Jong dankte vriendelijk en zuchtte vervolgens diep toen mevrouw eindelijk had opgehangen. Hij keek nog even naar de telefoon in zijn hand en zuchtte nog een keer. Mulder kwam binnen gelopen, een stapeltje papieren in zijn hand waarvan hij de helft op het bureau van De Jong legde. “De lijkschouwer.” “Wil je de samenvatting?” vroeg Mulder terwijl hij in de vensterbank ging zitten. “Graag,” De Jong schoof het stapeltje papieren terzijde. “Op het eerste gezicht niets verdachts. Vanderbelt was ongeveer 8 uur dood toen hij werd gevonden. Dat zou betekenen dat het ’s nachts gebeurd moet zijn. Rond middernacht, danwel aan het einde van de avond. Dat vermoeden hadden we al. Echter, twee kleine dingen. De blauwe plekken in zijn hals en nek zijn wel erg nadrukkelijk aanwezig….” “En dat betekent… ?” “De lijkschouwer is niet zeker. Maar… er zou ook sprake kunnen zijn van wurging. Eén spoor is wel erg diep in zijn hals gegroefd.”
De Jong knikte: “Klein ding nummer twee?” “Een kleine bloeduitstorting op het achterhoofd. Kan door de ophanging zijn gekomen maar ook een mogelijke tik op het hoofd.” De Jong stond op en ging naast Mulder voor het raam staan: “En weer weten we niets.” “Nee. Het zijn slechts gissingen. Mogelijk dit, mogelijk dat. Tja…” Beide mannen keken vanaf de vijfde verdieping omlaag. Motregen daalde zachtjes neer op fietsers en voetgangers. Een auto kwam hard aangereden en moest plots vol op de rem toen een fietser onverwachts links af sloeg, zonder zijn hand uit te steken. Mulder schudde zijn hoofd. “Wat nu?” vroeg De Jong. “Zijn vrouw… Ehm, ex-vrouw.“ verbeterde Mulder zichzelf. “Wordt het niet tijd dat we daar eens langs gaan?” “Waar woont ze?” “Ergens in Noord-Holland. Een klein plaatsje in de buurt van Enkhuizen. “
Niet veel later reden de twee mannen in een grijze Volkswagen richting het Noorden van het land. “Mijn God… “ Mulder keek naar het vlakke landschap om hen heen. “Veel kaler krijg je het niet.” De Jong knikte maar zei niets. Hij had de routenavigator uitgezet en luisterde naar de stilte die af en toe, wat hinderlijk, onderbroken werd door Mulder. Een stilte die visueel perfect werd aangevuld door het kale landschap om hen heen. De Jong genoot… een nagenoeg verlaten snelweg met er om heen één grote vlakte. Zo moest de leegte er ongeveer uit zien, het grote niets waar hij zo vaak over gelezen had. Mulder had zijn blik van buiten naar binnen gewend en bladerde nu door een stapel papieren.
“Hmm,” bromde hij. “Misschien een motief… Vanderbelt laat zijn ex een behoorlijk bedrag na. Ze krijgt ongeveer een derde van zijn bezit. Ongeveer een half miljoen in cash en dan is er nog het huis dat waarschijnlijk verkocht zal worden.” “Het testament van Vanderbelt?” Mulder knikte. “En de rest?” “Wat kleinere bedragen naar diverse personen. Een rijtje namen maar geen echte uitschieters in de zin van grote bedragen. Vooral familie en kennissen vermoed ik.” Mulder legde de papieren op het dashboard en keek weer naar buiten. “Je zult hier maar moeten wonen…” De Jong haalde zijn schouders op. Een leven lang Amsterdam was ook niet alles. Misschien was dit juist wel iets voor hem. Nu nog niet maar over een jaar of 10. Terugtrekken in het niets, beetje moestuinen, beetje leeg zijn… Zijn blik ging naar de achteruitkijkspiegel waar een donkere auto met hoge snelheid op hen af kwam. De Jong gokte, zelf reed hij maximumsnelheid: 120. Hij telde terwijl de auto hen inhaalde: Minimaal 150 km per uur. “Zo!” Mulder keek de donkere auto achterna. “Inbellen?” “Doe maar… 89-XT-KL.” Mulder pakte de portofoon en gaf de gegevens door. “Brave burgers die we zijn. En we worden er nog voor betaald ook.” “Beetje geld, goed karma. Wat wil een mens nog meer?” “Koffie,” zei Mulder en wees naar een naderbij komend tankstation.
Beide mannen zaten op een houten bankje langs de snelweg met papieren koffiebekers in de hand. Om hen heen alleen maar akkers, slechts onderbroken door een eenzame boerderij en een kerktoren in de verte.
“Bevalt het eigenlijk?” vroeg De Jong terwijl hij nauwlettend een valk volgde die stil boven één van de akkers hing. “Wat? “ Mulder volgde zijn blik. “Nou… dit werk. Op straat, onder de mensen.” “Het is wennen, dat wel.” antwoordde Mulder. “Maar een stuk beter dan voorheen. Ik zat alleen maar achter mijn bureau, elke dag opnieuw. Theorieën opstellen: ‘Het hoe en waarom van crimineel gedrag.’ Data verwerken, data interpreteren. Ik was een wetenschapper… maar voelde geen enkele binding. Ik begreep niet meer waarom ik deed wat ik deed.” Ze keken toe hoe de valk zich opeens naar beneden liet vallen maar halverwege zijn vlucht onverrichter zake weer omhoog vloog om vervolgens weg te vliegen. Mulder stond op: “Dat begrijp ik nu wel. Ik verdien minder maar ik voel me een stuk beter.” “Ook iets waard.” De Jong dronk zijn koffiebeker leeg, zette de beker op de houten tafel waar de wind het oppakte en op de grond deed vallen. “Moet je niet doen. Brave burgers, weet je nog? “ Mulder pakte het bekertje van de grond en gooide het samen met zijn eigen bekertje netjes in de prullenbak. De Jong bromde wat, zag een sigarettenpeuk liggen, pakte die van de grond en deponeerde ook deze netjes in de prullenbak.
De grijze Volkswagen stond stil voor een klein alleenstaand huis aan de rand van Wervershoof. Voor het huis een netjes bij gehouden voortuin waar een grindpad lichtjes door heen kronkelde. Beide agenten stapten uit en liepen knarsend over het grind naar de voordeur. Mulder belde aan. Niet veel later werd de deur geopend door een vrouw van middelbare leeftijd. Lang blond haar, een strak zittende spijkerbroek die lange benen omvatte, daarboven een witte blouse, een klein beetje open aan de bovenkant. Mooi, dacht De Jong. Warempel… een mooie vrouw. Uit een plaatje gestapt en
nu werkelijkheid geworden. Naturel mooi, ook dat nog. Niet bijgewerkt, strak getrokken of gebotoxt. “Mevrouw Vanderbelt?” vroeg Mulder. “Al heel lang niet meer…. Frankena. Liesbeth Frankena. Wat kan ik voor u doen?” “Mogen we even binnenkomen? Politie.” “U komt vanwege Theo?” Mulder keek De Jong vragend aan. Theo? “Theo Vanderbelt,” gokte De Jong. “Inderdaad mevrouw.” “Komt u maar mee.” De vrouw draaide zich om en liep voor hen uit richting de woonkamer. Ze zaten met zijn drieën aan een ronde houten tafel. Een groot raam bood uitzicht op een tuin waar wasgoed wapperde aan een waslijn. De Jong waande zich opnieuw in een plaatje, een oud plaatje dit keer: wapperend wasgoed aan een waslijn. Een beeld dat hij al meer dan 20 jaar niet meer gezien had. Een beeld dat vervangen was door wasrekjes en wasdrogers. “Van wie heeft u het gehoord?” vroeg Mulder. “De notaris belde met het nieuws dat Theo overleden was.” “U zegt het neutraal.” Mulder keek de vrouw onderzoekend aan. “Wat wilt u dat ik zeg?” Liesbeth Frankena keek neutraal terug. “Wilt u dat ik verdrietig ben?” Ze schudde haar hoofd. “Daarvoor zijn we te lang uit elkaar. We spraken elkaar nooit meer en dat vonden we allebei oké. Hij was al een lange tijd uit mijn leven. Dit verandert niet zoveel…” “Behalve dat u nu een behoorlijk bedrag krijgt.” Liesbeth haalde haar schouders op. “Ik heb het niet nodig. Ik heb een eigen bedrijf dat goed loopt. Het geld dat ik maandelijks van Theo kreeg, was
aangenaam maar niet noodzakelijk. Ik heb het voornamelijk opgespaard.” De Jong was nog steeds onder de indruk van haar naturelle schoonheid. Hij gokte: 45 jaar. Niet veel ouder dan De Jong zelf. Liesbeth Frankena was jong geweest toen ze met Vanderbelt trouwde. “Wat doet u eigenlijk voor werk?” De Jong bemoeide zich met het gesprek. “Ik werk als holistisch therapeut. Ik heb mijn eigen praktijk. Hierachter...” Ze wees naar de tuin. “U kunt het vanaf hier niet goed zien maar aan het eind van de tuin bevindt zich een studio. Net onder maaiveldniveau. Een therapeutische ruimte waar cliënten even tot zichzelf kunnen komen.” “En daar kunt u van leven?” De Jong keek de tuin in. Verderop leek iets van een dak te zien. “Gemakkelijk. Ik heb genoeg cliënten… Rijke cliënten ook die snakken naar ruimte. Ruimte voor zichzelf, even niets hoeven. Soms mogen ze er overnachten. Op een eenvoudig luchtbedje… Vinden ze geweldig. Ze zijn even weg uit hun vaste ritmes en al die verplichtingen die maar door gaan. Hier bevinden ze zich in een soort niemandsland.” “Ehm” Mulder kuchte geforceerd. “Als ik even terug mag… Wat denkt u over de zelfmoord?” Liesbeth Frankena dacht even na: “Dat verbaasde me eerlijk gezegd wel. Theo was er de man niet naar. Althans niet toen we nog samen waren. Maar als gezegd, ik heb hem lang niet gezien.” Ze pauzeerde even. “Je weet nooit wat de tijd met mensen doet.” “Kunt u ons vertellen waar u was op…” Mulder bladerde even in zijn notitieblok. “De avond van 12 november?” “Een alibi?” Ze keek hem verbaasd aan. “U vraagt een alibi? Hoezo, denkt u dat het geen zelfmoord was?” “We weten het niet mevrouw…” “Goh, wat een rare gedachte.” Liesbeth Frankena keek even voor zich uit. “Wanneer was het ook alweer?”
Mulder herhaalde: “Afgelopen zondagavond, 12 november.” “O, da’s gemakkelijk.” Ze glimlachte even. “Ik was op het dorpsfeest. Een jaarlijks gebeuren hier waar je even je gezicht moet laten zien. Kunt u nagaan als u wilt. Er zullen genoeg getuigen zijn.” “Tot hoe laat was u daar?” “Niet te lang, een uur of 11 of zo. De volgende morgen had ik om half tien een afspraak met mijn kapper.” Mulder schreef de tijden op, klapte zijn notitieboek dicht en gaf zijn kaartje. “Voor het geval u nog iets te binnen schiet dat zou kunnen helpen.” Mulder stond op, De Jong volgde zijn voorbeeld. Liesbeth Frankena liet hen uit. Bij de voordeur hield De Jong even stil. “Waarom bent u eigenlijk uit elkaar gegaan?” “Ik en Theo? Goh… een combinatie van dingen. Zoals dat vaker gaat. Er was natuurlijk het leeftijdsverschil maar… De relatie was vooral doodgebloed. We hadden elkaar steeds minder te vertellen.” Liesbeth opende de voordeur. “En er was de seks…” De Jong keek verbaasd op. “U was niet meer geïnteresseerd in seks?” Gedachte één: Zonde van zo’n mooie vrouw. Gedachte twee: Een voorbarige conclusie. Misschien was Vanderbelt degene die niet meer geïnteresseerd was in seks. “Normale seks, dat wel. Maar…” Ze dacht even na. “Laat ik het zo zeggen…. Theo wou dingen die ik niet wou. En daar kon hij zich niet over heen zetten en ik me niet aan aanen.” Ze opende de voordeur. “Het was niet het enige hoor, maar zo’n ding dat er nog bij kwam. En al met al was het teveel. Dus zijn we gaan scheiden.”
De grijze Volkswagen reed terug naar Amsterdam. Het was een stuk drukker op de weg dan op de heenreis. Mulder zat achter het stuur en dacht hardop: “Dus
Vanderbelt was een viespeuk…” “Dat weten we nog niet hè. Dat zegt zij.” corrigeerde De Jong. “Bovendien… Dan wel een viespeuk die netjes voor zijn ex- vrouw zorgt, maandelijks een ruime alimentatie betaalt en haar ook nog een behoorlijk bedrag achterlaat.” “Een nette viespeuk dus. Best bijzonder.” De Jong knikte: “Misschien moeten we zijn huis nog eens wat beter onderzoeken. Op zoek naar vieze viespeukdingen.” “Goed idee. Zo worden we van brave burgers tot twee kleine viespeuk zoekertjes. Niet slecht.”
“Wat nu?” Mulder leunde tegen het bureau van Vanderbelt en keek om zich heen. “Zoeken lijkt me zo.” De Jong liep de salonkamer in. “Dat had ik al bedacht. Enige voorkeur?” “Zeker.” De Jong wees naar de enorme boekenkast. “Wedden?” “Hmm, ligt dat niet te veel voor de hand?” “Jawel, en daarom waarschijnlijk ook kloppend. Een halve liter Ketel 1?” “Is goed.” zei Mulder voor hij zich bedacht dat het misschien niet zo’n goed plan was om met een ex-verslaafde om sterke alcohol te wedden. Toen bedacht hij zich dat hij God niet was en dat God zijn eigen zaakjes maar moest opknappen. Mulder liep de kamer in en bekeek de boekenkast. Zes kolommen breed, zes rijen hoog. Elke plank volledig gevuld met boeken. “Ik links, jij rechts?” Hij wachtte het antwoord niet af, ging op zijn knieën zitten, trok zijn handschoenen aan en begon systematisch links onder in de boekenkast in de ruimte achter de boeken te voelen. De Jong volgde zijn voorbeeld, deed zijn handschoenen aan en begon op zijn
beurt aan de rechterkant in het midden van de boekenkast. “Niet echt boeiende literatuur,” bromde Mulder. “Juridisch recht… Staatsgeschiedenis, encyclopedieën” “Reisgidsen, biografieën,” vulde De Jong aan. “En… Ha, het wordt beter: De filosofen. Niet slecht. Sartre, Nietzsche…” De Jong pakte een boek en bladerde er door heen. ” Heidegger… Moeilijk.” Mulder, inmiddels al weer een rij hoger beland, keek op vanaf zijn knieën: “Wat weet jij van filosofie?” “Best veel.” zei De Jong die het boek weer terug stopte. “Maar Heidegger is moeilijk. De ontologie van het Zijn…. Kon ik niet veel mee. Nogal abstract.” “Mag je me later uitleggen. Ik heb iets.” Mulder haalde een zwarte plastic zak achter de boeken vandaan en opende de inhoud. “Cd’s…” Hij bekeek er een paar en deed ze toen weer in de zak. “Geen titels. Alleen maar cijfers op de doosjes.” “Kost je een halve liter.” “Grrr,” gromde Mulder. Hij legde de zak achter zich op de grond en ging verder. De Jong, inmiddels staand op een trapje, was bij de bovenste rij van de boekenkast aangekomen. “Jawel! Ook hier.” Hij haalde een zwart plastic zakje tevoorschijn en keek er in. ”Cd’s…. En Dvd’s.” “Hmm. Beetje opvallend.” Mulder was opgestaan. “Nog drie rijen te gaan…” Niet veel later keken beide mannen naar de salontafel waarop drie zwarte plastic zakjes lagen, gevuld met Cd’s en Dvd’s. “Nog enig verband met de boeken waarachter ze lagen?” vroeg Mulder. De Jong keek even naar de boekenkast. “De mijne lag achter het hoekje Oosterse Filosofie.”
“Fotoboeken en…” Mulder zocht even. “Nederlandse romans. Hoekje Vestdijk, Vroman.” “Geen slechte schrijvers,” mompelde De Jong. “Maar ik zie geen verband.” “Wat nu? Terug naar het bureau en zien wat er op die schijfjes staat?” “Terug naar het bureau, schijfjes opbergen en morgen mee verder.” De Jong tikte op zijn horloge. “De dag is bijna om. Lekker naar huis, douchen en weer op pad. Overwerken. We hebben vanavond een afspraak.” “O?” Mulder wist van geen afspraak. “Als je wilt tenminste, een oude kennis van me. In een leuke kroeg.” Mulder dacht even na. Een avond thuis met een vrouw die of ruzie wilde maken of wilde praten over onaangename dingen, of een kroeg… Hij was snel uitgedacht. “Is goed. Waar gaat het over?” “Merk je vanavond wel. Een verrassing, anders wordt het leven zo saai.”
7
De wind speelde met Mulders groene regenjas en zorgde voor een voortdurend flapperdeflap geluid. De wapperende jas had iets weg van een Zorro-cape. Nog een hoed en een masker, dacht Mulder, en het plaatje is compleet. Hij stond op een kruispunt van smalle zijstraatjes. ‘Achter het Concertgebouw’, had De Jong gezegd. Maar het Concertgebouw was groot en de buurt achter het gebouw kende veel kleine zijstraatjes. Hij keek om zich heen maar zag nergens iets dat op een kroeg leek. Hij liep terug, richting het Concertgebouw, met zijn groene Zorro-cape al wapperend achter hem aan. Bij de achterzijde van het Concertgebouw aangekomen, liep hij naar rechts; een zijstraatje in waar hij eerder ook al had gelopen maar nu kwam hij van de andere kant. Niet veel later zag hij, op de hoek van het straatje, het café. Raar dat hij het gemist had. Maar je kon het ook wel missen, dacht Mulder terwijl hij om de kroeg heen liep. Van de goede kant, de kant waar hij nu vandaan kwam, was er een duidelijk verlichte deur met daarboven de naam van het café: Welling. Van de andere kant leek het gewoon een huiskamer. Slecht verlicht, met burgerlijke gordijntjes en bloemen voor de ramen. Hij liep terug naar de ingang, opende de deur, kwam in een kleine tussenruimte, opende nog een deur en stond toen in een kleine donkerbruine kroeg. Letterlijk bruin... Bruin betimmerde muren, met daarop extra bruin van de vele rookaanslag uit de tijd dat er in cafés nog gerookt mocht worden. Links in de ruimte stond een grote leestafel. Rechts een kleine houten bar bemand door een gezette kale man die hem even onderzoekend bekeek, kort knikte en vervolgens verder ging met het spoelen van glazen. Naast de bar, in de hoek, zwarte gordijnen met daarachter het toilet. Daar weer naast een klein hoektafeltje. Het café was voornamelijk gevuld met oude mannetjes. Aan de leestafel twee oude mannen, de één gebogen over een stapel kranten, de ander lezend in een boek. Een ander oud mannetje zat aan de bar. De uitzondering was De Jong die bij het raam aan een tafeltje zat, in gezelschap van opnieuw een oud mannetje. De Jong stak zijn hand op. Mulder zwaaide terug en liep richting hun tafel. Het oude mannetje stond moeizaam op en stak zijn hand uit. “Francken. Thomas Francken.” “Mulder, goedenavond.” Mulder schudde de rimpelige hand en ging zitten.
“Ik haal even wat te drinken.” De Jong keek Francken aan. “Hetzelfde recept?” Het oude mannetje knikte. Mulder werd niets gevraagd. Francken keek Mulder onderzoekend aan. Mulder keek terug. De man droeg een donkergrijs pak, ietwat verkreukeld. Daarboven een wilde bos grijze haren en een rimpelig gezicht dat hem vriendelijk aankeek. Een aardige man, zo leek het. Mulder knikte goedkeurend: Oude mannetjes behoren ook aardig te zijn. De Jong kwam terug met een dienblad met dat daarop drie bier en drie jenever: “Kopstootjes.” De Jong deelde uit en ging zitten. “Meneer Francken is historicus en was ooit, in een ver, ver verleden, mijn geschiedenisleraar. Ik heb hem gevraagd wat hij wist over de Joodse Geschiedenis. En dat wou hij best vertellen…” “In ruil voor een gezellige avond en wat drank.” Het oude mannetje nipte voorzichtig aan zijn jeneverglaasje. Mulder knikte, en voelde zich thuis. Voor het eerst misschien wel, sinds zijn verhuizing naar Amsterdam. Het oude mannetje maakte sentimentele gevoelens los. De bruine kroeg droeg daar aan bij. Een oude omgeving, terug getrokken van de moderne tijd. Het leven buiten gaat zijn gang. Hier mag alles even verblijven... “Een zwarte bladzijde, mijne heren.” Francken ging wat rechter op zitten. “Voor veel Nederlanders ook een vrij onbekende zwarte bladzijde. Pas de laatste jaren wordt er meer over geschreven… De terugkeer van de Joden, die paar overgebleven joden dan, en de niet bijzonder vriendelijke ontvangst door de Nederlanders.” Het oude mannetje nipte opnieuw aan zijn jenever. Mulder volgde zijn voorbeeld, gevolgd door De Jong die eerst een slok bier nam, toen de jenever in het bier goot en vervolgens een nieuwe slok nam. “Moment, ik geef even wat kreten. “ Het oude mannetje pakte een mapje uit een verweerde zwarte aktetas en legde deze op tafel. Hij bladerde even en citeerde: “'De goede joden zijn dood, de slechte zijn teruggekomen' en ‘Wat jammer dat u terug bent!'. Enkele uitspraken van Nederlanders, vlak na de oorlog, tegen teruggekeerde Joodse landgenoten.”
Francken bladerde verder. “Deze is ook fraai: Joodse kinderen, op weg naar de School met den Bijbel, worden uitgescholden door medeleerlingen. ‘Jullie joden hadden er niet meer mogen zijn.' En hier, nog één: ‘De joden hebben het allemaal aan zichzelf te wijten, want ze hebben Christus niet aanvaard.’'' Hij deed zijn map weer dicht. “Het was nogal een tijd hè.” Francken zuchtte even. “Maar goed, dit zijn maar kreten. Hollebollelucht van kleine mensjes. De praktijk was een stuk vervelender. Veel Joden hadden, voordat ze werden opgepakt, in goed vertrouwen hun bezittingen uitgeleend aan Nederlanders. Ze zagen de bui al hangen dus gaven ze hun spullen in bewaring. Daar komt de term Bewariërs vandaan, een dubieuze mengeling van de woorden Bewaren en Ariërs. Echter… de Joden die na de oorlog terug kwamen, kregen het deksel op de neus. Veel Nederlanders vertikten het om ook maar iets terug te geven.” Francken zette een stemmetje op: “'In bewaring gegeven? Nee hoor, Ik heb de spullen van je vrouw gekregen. Maar ik heb ze al niet meer hoor.' En vervolgens werd de deur dicht gedaan.” “Fraai.” Mulder dronk zijn glas leeg. Eerst de jenever, toen het bier. “Om wat voor spullen ging het?” “Heel divers. Dat wat ze niet direct nodig hadden danwel niet mee konden nemen. Kleren natuurlijk. Extra kleren, jassen. Maar ook zekerheden voor later: Sieraden, geld, duur servies. Vaak werd het geld verborgen. Geld, of bijvoorbeeld goudstaafjes, werd verstopt in het servies. Als ze geluk hadden, kregen de joden hun servies terug maar dan alleen het servies hè. De inhoud was al lang leeg geroofd.” Francken pauzeerde even, nipte opnieuw van zijn jenever en spoelde na met een slok bier. “En dan was er nog het pulsen…” “Pulsen?” Mulder keek vragend. “Pulsen en Bewariën. Twee kernwoorden uit die tijd. Pulsen: Het leeg halen van Joodse huizen. Hier…” Francken zocht even in zijn aktetas en legde een boek op tafel. “Een belangrijk boek uit het midden van de jaren 60: ‘Ondergang’ van Presser. Daar staat het allemaal in beschreven.” “Wat is pulsen?” vroeg nu ook De Jong.
“Vernoemd naar A.Puls, een verhuizer die in opdracht van de Duitsers de huizen van gedeporteerde danwel ondergedoken Joodse burgers leeg haalde. En natuurlijk een groot deel van de spullen in eigen zak stak. Het voorbeeld werd al snel gevolgd door andere Nederlanders. Een actievere vorm van bewariën zeg maar.” Francken lachte grimmig. “Men kreeg de spullen niet in bewaring, nee, men ging er actief achteraan…” De Jong schudde meewarig zijn hoofd, keek naar de lege glazen op tafel en stond op. “Even nieuwe halen.” Niet veel later kwam hij terug met opnieuw drie kopstootjes. “Dank je.” Francken pakte het bier en de jenever en zette deze zorgvuldig naast elkaar. “Een jood vertelde mij eens dat zijn familie meer aan de Nederlanders dan aan de Duitsers had verloren. Zegt genoeg lijkt me zo.” “En de huizen zelf?” Mulder keek Francken aan. “Werden die ook gestolen?” “Ah, het grotere bezit. Zeker... Joden die terug kwamen stonden voor hun eigen huis, belden aan, wildvreemde mensen deden open en weigerden toegang. Maar, de Joden hadden geen bewijs. Geen papieren en dus geen poot om op te staan. Veel huizen zijn toen van eigenaar verwisseld.” Francken keek even door het raam naar buiten waar het inmiddels flink was gaan regenen. “Later zijn er wel processen gevoerd, tot ver in de jaren 50 en 60. Joden moesten soms zelfs processen voeren om notabene NSB'ers uit hun huizen te krijgen. Een nogal wrede speling van het lot. Maar goed…” Francken zuchtte even: “Ook die processen waren lang niet allemaal succesvol. Gebrek aan bewijs hè…” “Wat denkt u van ons huis?” vroeg Mulder. “Aan De Hemonylaan?” “Hmm.” Francken haalde een hand door zijn grijze haar en dacht na. “Het zou kunnen maar het is moeilijk na te gaan. Er zaten veel Joden in die buurt. Een beetje hetzelfde als in de Sarphatistraat, de bekende Joodse buurt van Amsterdam. Maar nogmaals, harde feiten zijn er niet echt.” Francken nipte aan zijn jenever en keek weer even naar buiten.“Weet je. Het ging niet alleen over materieel bezit. Er zijn ook schrijnende gevallen geweest van Joodse ouders die na de oorlog probeerden hun kinderen terug te krijgen. Of,
als de ouders overleden waren, ooms en tantes die voor de kinderen wilden zorgen. Die kwamen in conflict met de pleegouders die de kinderen niet terug wilden geven.” “En de overheid?” vroeg Mulder. “Greep die niet in?” “Pfff… “ Francken zuchtte. “Die deed aanvankelijk niets. Er leek ook geen ruimte voor te zijn. Nederland was bezig met de wederopbouw, het land had genoeg aan zichzelf. En als de overheid al wat deed, waren er nog instanties als banken, effectenhandelaars en verzekeraars. Die wilden hun nieuw verworven Joodse bezit niet zomaar opgeven. Het is de Joden slechts in enkele gevallen gelukt om hun bezit terug te krijgen, maar dat is een heel klein deel vermoed ik.” Francken leek uitgesproken en speelde wat met zijn jeneverglas. Het werd stil aan tafel. Mulder zag beelden voor zich van uitgemergelde Joden voor dichte deuren. Deuren die heel even open gingen en vervolgens weer werden dicht geslagen. Joden zwervend door de stad, zonder familie, zonder kleren, zonder geld. Hij keek op en zag De Jongs vragende blik. Het duurde even voor hij door had wat De Jong bedoelde. “Zal ik?” Mulder wees naar de bar. De Jong knikte blij. Mulder verzamelde de glazen, nam ze mee naar de bar en bestelde opnieuw drie kopstootjes. De Jong keek voor zich uit. “Ik heb ergens gelezen dat uit Nederland, relatief gezien, de meeste Joden tijdens de Tweede Oorlog zijn weg gevoerd.” Het oude mannetje knikte. “De meeste weet ik niet zeker, maar ongetwijfeld een groot aantal. Echter…” hij stak een dun vingertje omhoog. “Concludeer nu niet meteen dat wij de grootste Jodenhaters waren van Europa. Nederland was heus niet antisemitischer dan andere landen.” “Maar…” het vingertje zakte weer omlaag. “Nederland was goed georganiseerd. Met bovendien een vakkundig en bereidwillig ambtenaren apparaat. De deportatie liet zich, hoe hard het ook klinkt, gemakkelijk organiseren. Bovendien was het ook niet heel eenvoudig om Joden te verbergen. Nederland heeft geen Ardennen zoals België, of moeilijk bereikbare gebieden zoals in Frankrijk. Het is gewoon een heel klein, vlak en overzichtelijk landje. Dat maakte het voor de Duitsers een stuk gemakkelijker.” Mulder was weer gaan zitten, deelde de drank uit en haakte in op wat hij van het
gesprek had mee gekregen. “Maar dan nog… het pulsen en bewariën.” “Zeker, maar aan alles in de geschiedenis zit een verhaal. En onze omgang met de terug gekeerde Joden was, op zijn zachts gezegd, slecht. In Frankrijk en België ging dat toch echt anders. Maar… ook hier is weer een maar.” Francken nipte even aan de jenever. “Nederland was, na de nederlaag van de Duitsers, nog maar net bevrijd. We hadden een hongerwinter door gemaakt. Bovendien had ons land geen enkele ervaring met de opvang van oorlogsslachtoffers. België en Frankrijk hadden dit al eerder meegemaakt, tijdens de Eerste Wereldoorlog. Wij niet.” Francken stopte even en dacht na. “Waar het vooral op neer komt is dat de meeste Nederlanders slechts één oorlog kenden: hun eigen. Voor wat zich buiten de grenzen had afgespeeld, bestond nauwelijks interesse. Nederlanders hadden genoeg aan zichzelf.” “En dat hebben de Joden gemerkt…” zei Mulder die even naar zijn jenever keek, niet goed wist wat nu ook alweer de juiste volgorde was. Eerst het jenever, of eerst het bier en goot toen maar de jenever in zijn bier. “Dat hebben ze zeker gemerkt.” zei Francken. “Maar maakt dat alles goed?” De Jong keek bozig. “Al die mitsen en maren.” Francken schudde zijn hoofd. “Nee, dat maakt niets goed. Het zijn alleen maar verklaringen. Voor de rest is het miezerig gedrag van individuen. Gewone mensen in nogal ongewone omstandigheden.”
8
“Benen,” gromde De Jong. “Ik zie alleen maar benen!” Zijn hoofd bonkte nadrukkelijk. Boink boink… regelmatig. Dan weer nadrukkelijk op de voorgrond, dan weer wat minder op de achtergrond, maar telkens met dezelfde regelmaat: Boink, boink. Hoeveel jenever had hij gedronken? Hij wist het niet meer. Teveel, dat was duidelijk. Zijn mond voelde als droog krantenpapier, zijn lichaam klam en zweterig ondanks de extra lange warme douche die hij vanochtend had genomen. Hij probeerde zich te concentreren op het scherm voor zijn neus. Een scherm vol bewegende beelden. Beelden die zich vermengden met achtergebleven beelden in zijn hoofd. Joden. Joodse overlevenden, zwervend door de stad, zonder huis, zonder geld… De Jong dwong zichzelf om terug te keren naar het nu. Gisteren was verleden tijd. En nu, nu bekeek hij beelden van een bewakingscamera. Beelden met daarop alleen maar benen. Geen hoofden, geen gezichten maar benen. Niet eens mooie benen, benen waarbij je weg kunt dromen. Nee, gewone alledaagse benen. Zijn aandacht sprong weer weg, weg van de benen maar toch in het nu… Een bureau, een beeldscherm. Op de rand van het bureau, een fles Ketel 1 jenever. Netjes gebracht door Mulder, een gewonnen weddenschap. Maar nu vooral een onprettige herinnering aan de vorige avond. Mulder zag cijfers. Een beeldscherm vol cijfers. Lange reeksen cijfers. Boink boink deed zijn hoofd, regelmatig. Een droge mond. En cijfers. Geen idee wat de cijfers betekenden... De cijfers vervaagden tot een brij. Kloddertjes zwart op een wit scherm. De kloddertjes vormden vage beelden…. Iets van een dier… Een vrouw… De vrouw bleef hangen. Abstract vorm gegeven in zwart en wit. Niet duidelijk herkenbaar maar ongetwijfeld een mooie vrouw. De mooie vrouw vervaagde langzaam weer tot een grote zwarte brij. De brij vervormde tot kloddertjes zwart die op hun beurt vervormden tot droge cijfers. Geen idee wat de cijfers betekenden… De Jong had iets gezegd maar het was niet tot zijn bewustzijn door gedrongen. “Wat?” “Benen.” herhaalde De Jong. “De camera komt niet tot de overkant van de straat. Ik zie de onderkant van het huis van Vanderbelt. En daar voor heen en weer lopende benen.” “Hier cijfers,” bromde Mulder. “Tot nu toe alleen maar cijfers op de Cd’s.”
“Zo heren. “ Een arm pakte de fles jenever van het bureau. De arm was verbonden aan een man. De man bleek de commissaris. “Drinken onder werktijd? Tut, tut, tut.” “Nee meneer,” antwoordde De Jong. “Een weddenschap. Mulder en ik.” “En jij hebt gewonnen?” “Jawel meneer.” “Goed van je. Voorzichtig mee omgaan hè. In het begin drinkt het lekker weg, maar daarna word je overmoedig. Helder en overmoedig. Jenever doet dat, en dan gaat het hard. Te hart, en de kater de volgende dag is zo ongenadig.” “Jawel meneer.” “Komen jullie zo op mijn bureau? Gezellig bijpraten. Kopje koffie?” “Jawel meneer.” klonk het dit keer tweestemmig.
Het bleef stil nadat Mulder was uitverteld. De commissaris stond voor het raam naar buiten te kijken. Hij had zich gedurende de hele vertelling nauwelijks bewogen. De Jong zette zijn kopje koffie neer en keek langs de commissaris door het raam naar buiten. Een grauwe grijze lucht. Binnen niet al te lange tijd zou het gaan vriezen. Weer kwamen er Joden in zijn hoofd, nu in de vrieskou. Gehuld in lompen, dakloos…. De Jong schudde zijn hoofd om de beelden weg te krijgen. “Meneer?” Mulder werd ongeduldig. “Ja Mulder?” “Wat denkt u?” “Dat ben ik nu aan het bedenken, Mulder.” De commissaris draaide zich om en ging achter zijn bureau zitten. “Geduld Mulder, kun je leren. Moet je leren in dit vak.”
“Jawel meneer.” “Ik denk… dat ik hetzelfde denk als jullie. Moord. Maar wie en hoe?” De rechterhand van de commissaris speelde even met zijn oorlel, toen met zijn neus en zakte vervolgens naar zijn kin. “Er speelt meer rondom Vanderbelt dan we hadden vermoed. De verborgen Cd’s, de Joodse geschiedenis. Hoewel ik moeite heb met die geschiedenis.” “Dat hebben we allemaal meneer.” “Nee, Mulder, brave jongen. Dat bedoelde ik niet. Ik kan me niet goed voorstellen dat daar nog iets zit. Het type moord is zo apart. Te vreemd voor een afrekening uit het verleden.” De rechterhand van de commissaris was nu op tafel gekomen en daar trommelden de vingers op het bureaublad. “Goed. Wat zijn jullie plannen?” “Door gaan met beelden bekijken,” antwoordde De Jong “En cijfers…” “Kun je uit die cijfers iets wijs worden?” “Niet echt meneer,” antwoordde Mulder. “Het kunnen bedragen zijn maar voorlopig heb ik geen idee.” “Stuur het anders door naar onze financiële afdeling, als je niet verder komt.” “Jawel meneer.” “En de buren? Hebben jullie al met alle buren gesproken?” “Dat is al gedaan. Door het team dat er als eerste bij was. Ehm….” Mulder bladerde even in zijn notitieboekje. “Pieters en Zandstra. Die hebben met de bewoners van de huizen er naast gesproken maar dat heeft niets opgeleverd. Alleen met de bovenbuurman is nog niet gesproken.” “Doe dat dan ook nog even.” De commissaris stond op en ging weer voor het raam staan, ten teken dat het gesprek voorbij was.
De Jong liep terug naar zijn bureau, cola in de ene hand, ice-tea in de andere. De ice-tea zette hij bij Mulder op tafel. “Blijven we dit de hele dag doen?” Mulder keek op van het beeldscherm. “Vermoedelijk wel. Ik heb nog maar drie cd’s bekeken. Nog acht schijfjes te gaan, Cd’s en DVD’s. Ik ben nog wel een aantal uur zoet. En jij?” “Misschien nog wel meer. Ik heb de laatste twee dagen voor de moord annex zelfmoord op beeld. Nu net een halve dag gehad.” “Iets te zien?” “Lopende mensen, voeten en benen voornamelijk.” antwoordde De Jong. “Boeiend.” “Niet echt, straks even naar buiten? Kijken of meneer de bovenbuurman thuis is?” Mulder knikte. “Nog een uurtje, oké?” De Jong zuchtte en kroop weer achter zijn bureau. Hij drukte met de muisknop op play, de donkere zwartwitbeelden begonnen weer te lopen. 2.30 ‘s nachts. Een vaste camera, steeds hetzelfde standpunt. Een groothoek beeld met recht tegenover de camera het huis van Vanderbelt. Voorbijgangers op de voorgrond waren duidelijk zichtbaar. Daar was de camera ook voor bedoeld maar naarmate het beeld dichter bij het huis van Vanderbelt kwam, werden ze gereduceerd tot benen en voeten. Een rustig straatje. De Jong telde negen fietsers gedurende de rest van de nacht, 17 voetgangers. Voor de deur van Vanderbelt gebeurde niets, tot circa kwart over acht de volgende ochtend, een eerste vroege bezoeker bij Vanderbelt. Kleine dikke vrouwenbenen, lange lichte jas... De huishoudster. Het werd snel drukker in de Hemonylaan. Mensen op weg naar hun werk. De eerste huisvrouwen onderweg naar de supermarkt voor de noodzakelijke boodschappen. Dagelijks verkeer, vertaald in benen… Het was opvallend
hoeveel je af kon lezen aan benen, de manier van lopen. Energiek bewegend, zin hebbend in de dag. Of juist aarzelend, een sloffende tred. Een laat-deze-dagmaar-aan-mij-voorbijgaan-loopje. De Jong begon er plezier in te krijgen. ‘Voorbijgaande benen ’, aardige titel voor moderne kunst. In dit geval Video Art: Mensen voorbij lopend, een stevige pas dan wel sloffend. Een enkele keer helemaal te zien, dicht bij de camera, maar meestal gedeeltelijk zichtbaar en dan weer voornamelijk de benen. Een zinloos heen en weer bewegen, zo leek het voor de toeschouwer. Steeds maar voort, heen en terug. Het deed hem denken aan een kunstwerk dat hij niet zo lang geleden had gezien. Zinloos penetrerende mannen in de vorm van levensgrote poppen. Poppen die penetreerden in bomen, in de grond, in het luchtledige. Mannen, gevangen in hun lust. Voortgedreven door een enorme kracht die hen vertelde dat ze maar moesten penetreren. Zelfs als er geen vrouw beschikbaar was. Dan maar een boom of in de grond. In ‘Voorbijgaande benen’ vertaald als de steeds maar voortgaande mensheid. Een kracht die de mens vertelde dat hij maar door moeten gaan. Heen en terug, een voortdurend herhalende beweging. Zinloos penetreren werd zinloos voort gaan… steeds maar door gaan. De Jong schrok op uit zijn beschouwingen. De voordeur van Vanderbelt ging open, tien uur. Een nette broek, herenschoenen, langzame tred. Vanderbelt… Een half uur later kwamen dezelfde broek en schoenen terug, in het gezelschap van een boodschappentas. De Jong begon vooruit te spoelen, ondertussen telkens het huis van Vanderbelt in de gaten houdend. 14 uur, deur open. Dezelfde vrouwenbenen die hij eerder had gezien, verlieten het huis. Een uur later ging de deur weer open en daar waren de mannenbenen weer. Mannenbenen die pas tegen het einde van de dag weer terug kwamen. De benen leken minder stevig dan eerder die dag, een licht slepende tred, beetje zwalkend. Vanderbelt had waarschijnlijk gedronken. De videobeelden toonden een avond. Voor de deur van Vanderbelt gebeurde weinig. 20 uur, 21 uur. Rond 23 uur een vrijend paartje leunend tegen een boom. Vol in beeld, onbewust van de vlakbij aanwezige camera. Dominant mannetje, ief vrouwtje. Voluit zoenend, zijn beide handen op haar billen. Actieve heupbewegingen… Het vrouwtje werd minder ief, haar hand vol in zijn kruis. Mannetjes benen gingen wijder uiteen. Het vrouwtje speelde even en hield
toen plotseling op. Genoeg geplaagd. Het vrijen stopte, het paartje liep snel verder en verdween uit beeld. De Jong spoelde door. Niet veel bijzonders tot 2.14 op de klok. Twee mannetjes, dicht in de buurt van de camera. Capuchons, zwarte jasjes. Energiek aanwezige mannetjes; Drukke bewegingen, druk om zich heen kijkend. Opeens stilstaand bij een dure auto. Naar binnen kijkend, ruitje tik, ruitje kapot, deur open. Mannetjes snel naar binnen en ook snel weer naar buiten maar nu in het bezit van twee tassen. Een snelle actie. 2 uur 17 op de klok. Drie minuten. De Jong knikte bewonderend: Professioneel. Het was niet goed te keuren, dat niet… Inbreken was niet netjes, maar als ambacht was het goed gedaan. Hij maakte een aantekening. De mannetjes waren redelijk herkenbaar en zeer waarschijnlijk bekend bij de politie. Later maar even door geven aan de afdeling Inbraak.
11 uur 15. De Jong keek aandachtig naar een donker zwarte broek. Een ribbroek, zo leek het, met daaronder een net paar schoenen. Daarboven enigszins zichtbaar een kort leren jack. De zwarte broek stond midden op straat, de schoenen wezen richting het huis van Vanderbelt. Af en toe bewogen ze. Metertje links, metertje rechts, beetje vooruit, beetje achteruit. Iemand was aandachtig het huis van Vanderbelt aan het bekijken… De Jong zette het beeld op pauze. Er klikte iets in zijn hoofd. Ergens de vorige ochtend... Hij keek even op de teller waar hij was gebleven, maakte een aantekening, en spoelde terug naar negen uur de vorige dag. Hij spoelde weer vooruit. Tien uur, kwart voor elf. Dezelfde herenschoenen liepen langzaam, van links naar rechts, vlak voor het huis van Vanderbelt, door het beeld. Een andere broek maar dezelfde schoenen. Nog geen vijf minuten later kwamen de schoenen terug, nu van rechts naar links, langzaam lopend maar veel dichter bij de camera. Zonder twijfel een man, duidelijk herkenbaar aan de lichaamsbouw en de manier van lopen…. De Jong gokte: begin 50. Het gezicht bleef weg gedraaid van de camera, alsmaar kijkend naar het huis van Vanderbelt. ‘Kom, even aardig doen en omkijken voordat je weer uit beeld bent.’ De Jong keek gespannen naar het beeldscherm. Heel kort, vlak voor de man uit beeld
verdween, was er iets van een gezicht te zien. De Jong ving het beeld en zette het op pauze. “Zullen we?” Mulder stond naast zijn bureau. “Kijk eens mee.” Mulder keek mee over de schouder van De Jong naar het stilstaande beeld. “Blanke man, ongeveer vijftig… Moeilijk herkenbaar. Wat is daar mee?” “Ik heb hem vaker op beeld. Erg geïnteresseerd in het huis van Vanderbelt. Kunnen we iets met die beelden?” Mulder schudde zijn hoofd. “Vermoedelijk niet. Matige kwaliteit camerabeeld. We kunnen het laten uitvergroten maar dat wordt heel grofkorrelig. Bovendien heb je geen gezicht, alleen een stukje profiel. Heb je nog meer?” “Alleen van afstand.” De Jong spoelde weer terug en liet Mulder de beelden zien. “Schuif eens op.” De Jong stond op en liet Mulder zitten. Mulder liet het beeld even terug gaan, en zette het toen weer stil. Hij kroop met zijn neus tot op het beeldscherm, bleef daar even hangen en ging toen achterover zitten. “Hij draagt Van Lier schoenen.” Mulder wees met een pink naar het scherm. “Ben ik vrij zeker van. Kun je zien aan die lange neus en die lijntjes met luchtgaatjes.” Hij keek De Jong aan. “Mijn vader droeg ze altijd. Hij had nogal veel met schoenen. Moeilijke voeten volgens hem. Dus moest hij altijd dure schoenen, maar nooit waren de schoenen goed. Ik vermoed een aandachtsdeficitje.” “Oké.” De Jong knikte en keek even uit het raam. “Dus moeten we op zoek naar iemand die Van Lier schoenen draagt. Dat zal lekker opschieten…” “Het is in ieder geval iets.” Mulder stond op. “Bovenbuurman?”
9
De Volkswagen reed door de straten van Amsterdam. Half vier… nog te vroeg voor de avondspits dus was het rustig op de weg. Mulder manoeuvreerde behendig door het verkeer en parkeerde niet veel later de auto op de stoep in de Hemonylaan. “Naam?” Mulder keek De Jong vragend aan. “De Jong,” zei De Jong. “Grappig, maar niet echt. De naam van de bovenbuurman?” “Ga ik je zo vertellen.” De Jong stapte uit. “Janssen,” las De Jong niet veel later op van het bordje naast de deur. “Met dubbel s” Mulder belde aan en wachtte. Geen geluid. Mulder belde opnieuw. Er klonk wat gerommel, vervolgens voetstappen op een trap. Niet veel later ging de deur voorzichtig op een kier open. Een ongeschoren gezicht werd zichtbaar. Het gezicht keek vragend: “Ja?” “Politie.” Mulder toonde zijn legitimatie. ”Wij wilden graag even met u praten.” “Moet dat? Heeft u iets van een bevel?” ‘’ Nee meneer, dat hebben we niet. Alleen maar praten meneer. Wij stellen wat vragen en u geeft antwoord. Als u antwoorden heeft natuurlijk.” “Heb ik geen zin in.” “Het gaat over uw onderbuurman. Vanderbelt. U huurt uw woning toch van hem?” “Ja, wat is er dan met hem?” “U weet dat hij overleden is?” De man keek verbaasd op. “Nee, dat wist ik niet.” Onwillekeurig deed de man een stap achteruit. De deur ging een stukje verder open. Mulder maakte van de gelegenheid gebruik door een stap vooruit te doen, waarop de man opnieuw een
stap achteruit deed. De man wist niet goed meer wat te doen, haalde toen zijn schouders op, draaide zich om en liep voor hen uit de trap op. Mulder volgde. De Jong wachtte tot hij ook de trap op kon en keek ondertussen omhoog. Geen Van Lier schoenen, meneer Janssen liep op sokken. Zwarte versleten sokken met talloze gaatjes. Boven bevond zich een kleine vierkante woonkamer. Een rommelig bureau tegen de muur, daarop een laptop, omring door talloze papieren en een halfvolle fles sterke drank… Midden in de kamer, een oude leren bank. Kleren her en der verspreid over de bank. Voor de bank een kleine vierkanten tafel met daarop vuile kopjes. Duidelijk het leven van een man alleen. Mulder betwijfelde of Vanderbelt hier ooit geweest was. Waarschijnlijk interesseerde het Vanderbelt ook niets hoe meneer woonde, zolang hij zijn huur maar ontving. De man schoof wat kleren opzij en ging op de bank zitten. Beide agenten bleven staan. Mulder midden in de kamer, De Jong leunend tegen het bureau. Mulder keek om zich heen. Was dit beter dan zijn eigen situatie? Samenwonen in een slechte relatie was ook niet alles maar dit leek hem nog minder. Hij keek naar De Jong die zwijgend tegen het bureau stond aangeleund. De Jong leefde ook alleen en met hem leek het best goed te gaan. Maar hij was nog nooit bij De Jong thuis geweest. Toch had hij het vermoeden dat het niet zo’n chaos zou zijn. Hij schudde de gedachten uit zijn hoofd. Bovenbuurman… “U woont alleen meneer?” “Ja, lijkt me duidelijk niet?” Janssen wees om zich heen. Mulder glimlachte vriendelijk. “Jawel. Best duidelijk. Hoe lang woont u hier al?” “Ongeveer zeven jaar.” “Prettig wonen?” De man haalde zijn schouders op “Het is oké. Rustige buurt. De ruimte is groot genoeg voor mij alleen en de huur is redelijk.” “Had u veel met Vanderbelt?”
“Nee, eigenlijk nooit. Ik maak de huur automatisch over. Verder sprak ik hem nauwelijks. Maar goed, Ik leef vooral ’s nachts…” “Wat doet u precies meneer?” De Jong liet zich horen vanaf zijn plek aan het bureau. De man draaide zich om en keek De Jong aan. “Ik schrijf.” “Zo zo. Boeken?” “Hmm.” De man keek verveeld. “Ook. Maar de laatste tijd ben ik vooral broodschrijver.” “Wat is dat… Broodschrijven?” vroeg Mulder nu. “Artikelen leveren op bestelling.” De man lachte een beetje cynisch. “Voor een bouwblad. Nieuwe gebouwen in Nederland. Wat komt er te staan? Hoe ziet het eruit? Etcetera.” “En dat doet u vanaf hier?” “Ja, dat kan makkelijk. Ik krijg informatie van de architect. Tekeningen, artist impressions. Vaak al opgeleukt met promotieteksten. En daar maak ik dan weer een logisch verhaal van.” “En daar kunt u van leven?” “Het gaat net. Ik heb nog wat geld over van mijn vorige boek.” “En dat vorige boek was een succes?” “Redelijk ja. “ De man pakte een verfrommeld pakje sigaretten van tafel. Het pakje bleek leeg. “Waar ging het over?” “Een historische roman. Over het leven van een man in de jaren vijftig. Klein burgerlijk gezin waaraan de hoofdpersoon moet ontsnappen.” De man zocht verder, rommelde wat in het stapeltje kleren op de bank, vond een broek en haalde daar een opnieuw een verfrommeld pakje sigaretten te voorschijn.
“Het verkocht goed.” De man stak een sigaret op. “Mensen herkennen kleinburgerlijkheid. Vermoedelijk omdat ze er zelf zo vaak in vast zitten.” “U heeft daar geen last van?” De man haalde opnieuw zijn schouders op, nam een trek van zijn sigaret en blies langzaam uit. “Geen idee.” De Jong keek toe. De man deed onverschillig. Was het ook vermoedelijk. Iemand die op zichzelf leeft en daar genoeg aan heeft. Maar hij bespeurde ook nervositeit, een te gemaakte nonchalante houding. De Jong keek om zich heen. De drank was duidelijk. Schrijvers en sterke drank, het bekende cliché. Vermoedelijk ook drugs. Harddrugs? De Jong zag niets verdachts. Goed verstopt waarschijnlijk. Janssen tikte de as van zijn sigaret in een kopje op tafel. “Wilt u dit allemaal echt weten? Waar kwam u precies voor?” “Ach ja,” Mulder deed of hij zich opeens weer herinnerde waarvoor ze gekomen waren. “Vanderbelt. Dood.” Hij keek Janssen onderzoekend aan. “Hebt u iets gezien? Iets gehoord misschien?” “Wanneer was dat precies?” “Drie dagen geleden... Zondagavond. Om preciezer te zijn, in de nacht van zondag op maandag.” “Niet dat ik me kan herinneren.” De man nam opnieuw een trek van zijn sigaret. “Bovendien… ik hoor hier ook niet zoveel. Ik heb meestal muziek opstaan als ik aan het werk ben. En vaak heb ik ook nog een koptelefoon op.” “Hmm.” Mulder speelde even met zijn neus. “Misschien iets anders gezien de laatste dagen? De laatste weken? Ongewone dingen?” “Nee niets. Als gezegd, ik zag Vanderbelt weinig. Af en toe was hij in de tuin bezig. Je hebt van hieraf een aardig uitzicht.” Hij wees op het raam achter hem. De man nam een laatste trek van zijn sigaret en liet de peuk in het kopje vallen. “Vanderbelt is dus dood. Hmm… Enig idee wat dit voor mij betekent?” “Hoe bedoelt u?”
“Mijn woning.” “Geen idee eigenlijk.” Mulder dacht even na. “Op korte termijn niets vermoed ik. Huurders hebben stevig verankerde rechten. Maar op lange termijn moet u misschien toch uitkijken naar iets nieuws.” De man zuchtte. Het bleef even stil. “U moet open meneer.” De Jong leunde niet langer tegen het bureau maar liep onderzoekend door de kamer. “Hoe bedoelt u?” De man keek verbaasd op. De Jong wees naar de fles drank op het bureau. “Drank… En…” Hij liep naar een klein houten kastje in de hoek van de kamer. “Vast nog meer drank en… Als ik me niet vergis, ook nog drugs.” De man verschoof onrustig op de bank. De Jong opende de bovenste la. Pennen en papier. Toen het onderste deurtje. Flessen drank. En… De Jong haalde een zakje wit poeder tevoorschijn, verstopt achter de flessen. “Cocaïne meneer.” De Jong gooide het zakje demonstratief de lucht in en ving het handig weer op. “Gevaarlijk goedje. Daar kunt u een proces verbaal voor krijgen.” De Jong gooide het zakje op de tafel waar het landde tussen de vuile koffiekopjes. “ Maar dat doen we niet omdat we vandaag in een goede bui zijn.” De Jong keek de man aan. ”U bevindt zich op een glijdende helling meneer. Een beetje zelfzorg is nodig. Zelfs voor een schrijver.” De man keek verbaasd. “Zijn jullie tegenwoordig sociaal werkers of zo…” “We zijn een beetje van alles meneer,” zei De Jong terwijl Mulder de kamerdeur opende op weg naar buiten. “Iemand moet het doen. De kabouters doen het niet.”
“De kabouters doen het niet?” Mulder keek De Jong vragend aan terwijl ze
langzaam terug liepen naar hun auto. “Wat is dat voor opmerking?” “Een vriend van mij zei dat altijd. Niets wordt zomaar gedaan. Niemand doet het voor je. Zoiets…” “Tss.” Mulder stond stil en dacht even na. “Wat doen kabouters eigenlijk wel?” “Masturberen in boomholletjes.” “Wat?” Mulder keek verbaasd op. “Laat maar. Kabouters bestaan niet.” De Jong pakte een papiertje achter de ruitenwisser vandaan. “Hoera, een bon. Fout parkeren.” Hij gaf het papiertje aan Mulder en opende de autodeur. ‘Voor je verzameling…” Mulder bekeek de bon. “Moet ik daar iets mee?” “Nee hoor. Als we niet betalen, checken ze het kenteken. Staan we gewoon genoteerd als Politie, geen enkel probleem. De politie mag alles.” De Jong glimlachte even, startte de auto en reed langzaam de Hemonylaan uit. “Waarom deed je dat eigenlijk?” Mulder bekeek De Jong onderzoekend. “Wat?” “ Dat verhaal over zelfzorg en zo…” “Vast de dominee in mij.” De Jong haalde zijn schouders op. “Ik kreeg medelijden met die man. Eenzaam, eigen padje zoekend in de marges van de samenleving. Zo’n iemand glijdt gemakkelijk weg.” ”Dat is hij vermoedelijk al. Afgegleden.” “Vermoedelijk wel. Soms helpen dit soort woorden. Beetje stichtelijk maar ach…” De Jong wachtte tot hij een mogelijkheid zag om in te voegen in het drukke verkeer. “Bovendien… ik word er zo wee van. Beperkte bandbreedte van gedrag. De man zit vast in klein gedrag. Iemand moet hem even opschudden.” “En dat ga jij doen?”
“Nee, dat gaat hij zelf doen. Mits hij hard genoeg vast loopt. Zo niet, dan wordt het lastig. Kleine deukjes zijn niet genoeg. Echt goed vastlopen, een stevige crisis en dan opnieuw beginnen.” “Zo zo. Meneer agent is psycholoog.” “Nee hoor, ervaringsdeskundige.” De Jong glimlachte en wachtte opnieuw. Dit keer om een oud dametje over te laten steken. De mevrouw zwaaide even en glimlachte. “En een brave borst.” De Jong zwaaide terug. “Iemand moet het doen.” De Jong gaf gas, de Volkswagen trok op en mengde zich tussen het auto verkeer.
10
Mulder sloeg hard de deur van het kantoor dicht. De Jong keek verbaasd op. ”Ook goedemorgen… Problemen?” “Werklui! Achter ons huis... Kwart over zeven verdomme! Om kwart over zeven beginnen ze met boren. Broem broem broem. Zijn die lui sociaal gestoord? Een half uur stelen van mijn welverdiende nachtrust?” Mulder ging woedend achter zijn bureau zitten. “Broem broem broem. Waarom beginnen ze niet gewoon om negen uur? Zoals elke brave burger. Wat is dat voor raar arbeidsethos?” De Jong stond op en aaide zijn collega vaderlijk over de bol. “Weet je wat. Ik haal even een kopje koffie voor je. Met een gevulde koek. Voel je je vast weer beter.” “Hmm.” De Jong liep de kamer uit. Mulder schakelde zijn computer aan en pakte de laatste CD van de stapel. Daarnaast lag het stapeltje Dvd’s. Eerst maar eens de Cd’s afwerken… Hij klikte wat met zijn muis, de computer begon te brommen. Op zijn beeldscherm verschenen weer de bekende cijfers. Mulder probeerde zich te concentreren. Hij sloot zijn ogen, haalde diep adem, besloot om zijn boze bui te laten voor wat die was, haalde nog een keer diep adem, opende zijn ogen en keek naar het computerscherm. Cijfers… Zeer waarschijnlijk bedragen, geld. Maar cijfers in rare combinaties. Vermoedelijk was er een apart software programma nodig om de cijfers zo weer te geven dat ze begrijpelijk werden. Mulder had echter geen idee wat voor programma. Hij herkende de extensies van de bestanden niet. Hij kon ze alleen openen in zijn Kladblok met als enig resultaat de inmiddels bekende brij van cijfers. Hij scrolde omlaag, de rare combinaties bleven. Mulder keek even naar de schuifbalk aan de rechterkant van het scherm. Die was akelig klein, een lang document dus. Met vermoedelijk niets anders dan wat hij eerder op de andere cd’s had aangetroffen, een grote brij cijfers. Hij zuchtte even... “Hier lieverd, fijn een gevulde koek.” De Jong zette een kop koffie op tafel met daarnaast een gevulde koek, netjes in plastic verpakt. “Hmm,” bromde Mulder.
“Niet de hele dag hmm gaan zeggen hè. Dat wordt zo eentonig. We gaan gezellig verder. Ik een beetje beelden bekijken. Jij je cijfers… Gezellig.” “Hmm.” “O God,” De Jong zuchtte even, schudde meewarig zijn hoofd en ging achter zijn bureau zitten. Hij schakelde de computer aan en wachtte tot het apparaat gereed was. Nog een halve dag beeldmateriaal… Wat had hij tot nu toe gevonden? Een aandachtige man die Van Lier schoenen droeg. Tja…Veel was het niet. De Jong spoelde de beelden vooruit tot het laatste punt waar hij was gebleven: 13 uur in de middag. Opnieuw voetgangers, fietsers. Willekeurige mensen. Niets bijzonders. Geen patronen of opvallende herhalingen. Het kunstwerk boeide niet echt meer. De Jong zuchtte, hij spoelde waar mogelijk vooruit, stopte af en toe bij eventueel interessante momenten, en spoelde vervolgens weer verder. Vanderbelt de deur uit, Vanderbelt weer terug met boodschappen. Een man van routines. Voor de rest willekeurige voorbijgangers… De Jong pauzeerde even om zijn ogen rust te geven, keek naar buiten, zag een grijze ochtendlucht en keek weer naar het scherm waar het inmiddels avond was. Op 21.37, vrouwenbenen bij Vanderbelt. De Jong herkende de lompe manier van lopen van de huishoudster, zware benen, zware tred. Deur open, huishoudster naar binnen, deur dicht. 22.45: Deur weer open, huishoudster weer weg. De Jong spoelde verder. Niets bijzonders tot precies 23 uur 59 en 59 seconden, toen sprong het scherm op zwart. De Jong klikte de DVD uit de computer, stopte het netjes terug in het hoesje en leunde achterover in zijn bureau stoel. Er was iets… Iets voor de hand liggends dat hij niet zag. Hij deed zijn ogen dicht en dacht na. Benen, een inbraak, een vrijend stelletje, een geïnteresseerde voorbijganger met Van Lier schoenen, de huishoudster. Kom…. Hij begon heen en weer te draaien op zijn bureaustoel. Iets zag hij niet. Hij liep het rijtje nogmaals langs. Een inbraak, stelletje, voorbijganger, huishoudster…. Natuurlijk, Maria! De Jong zat opeens rechtop in zijn stoel. Wat moest Maria nog zo laat bij Vanderbelt? Ze is schoonmaakster, een huishoudster. Schoonmaakspullen brengen voor de volgende dag? De Jong had geen tas gezien. En dan nog… een wel erg vlijtige schoonmaakster. Verdacht, op zijn minst verdacht…
“Dag Wouter.” De Jong schrok op uit zijn gedachten. Een vrouw leunde bevallig tegen zijn bureau. Rode lippen, donkerblond haar, lange benen in een strak zittende zwarte stretchbroek. “Ik vermoed dat je vergeten was me terug te bellen.” “Hai eh…“ De Jong dacht snel na. De naam schoot net op tijd zijn geheugen binnen: “Pamela…” “Eh, druk hè.” De Jong gebaarde om zich heen. “Politiezaken en zo. Je weet wel.” “Het is goed met je. Weet je Wouter.” Ze boog zich voorover, haar handen leunend op zijn bureau, De Jong een blik gunnend op haar decolleté. “Wij vrouwen hebben ook rechten. En weet je wat vrouwen tegenwoordig doen? Die eisen we op. En nu…” Ze ging weer rechtop staan. “Heb ik recht op jou. Niet nu, vanavond. Jij, ik. Uit eten. Als bedankje voor de DVD.” Ze pakte pen en papier van zijn bureau en schreef iets op. “Hier heb je het restaurant, acht uur. En... trek wat leuks aan.” Pamela schonk hem kort een glimlach, draaide zich om en liep de kamer uit, De Jong verbluft achterlatend. “Wie was dat?” Mulder keek vragend vanachter zijn bureau. “Een... eh oude kennis. En een moderne vrouw.” “Wat kwam ze doen?” “Haar rechten op eisen blijkbaar.” “Ja,” zuchtte Mulder. “Dat doen vrouwen tegenwoordig…. Alsof we het al niet moeilijk genoeg hebben.” “Ik krijg opeens zin in een gevulde koek.” “Wil je de helft van de mijne?” “Hmm. Ik haal straks zelf wel.” De Jong keek chagrijnig. Hij schakelde de computer uit en bleef mokkend naar het zwarte scherm staren. Bah… Dit was wel het laatste waar hij behoefte aan had. Hij kon natuurlijk niet gaan. Maar dan
stond ze de volgende dag ongetwijfeld opnieuw naast zijn bureau. Hij zuchtte even diep, pakte het papiertje en bekeek het adres: Rozengracht 106. De Jordaan, niet al te ver van hier. Dat viel dan weer mee… Hard gekreun klonk opeens vanachter het bureau van Mulder. De Jong ging rechtop zitten. “Misschien moet je het geluid even wat zachter zetten?” “Dat probeer ik verdomme!” Mulder drukte verwoed op enkele toetsen van zijn computer. “Waar zitten die knopjes?” Agenten keken op vanaf hun bureaus, lachend en wijzend richting Mulder. Het gekreun bleef doorgaan, aangevuld met een mannenstem, geluid van klappen, gevolgd door harder gekreun. Opeens was het weer stil. Een zucht van Mulder volgde: “Ah, gevonden.” Mulder keek de toekijkende agenten aan. “Ja ja, ga maar weer vrolijk verder. Serieuze politiezaken, mensen. Geen eigen plezier… Hop, hop, werk, werk.” Langzaam kwam de bureauroutine weer op gang. Agenten schudden elkaar nog even aan, wat gegniffel en hoofdknikjes richting Mulder. “Misschien moet je even komen kijken.” Mulders blik was op De Jong gericht. De Jong stond op en kwam naast Mulder staan. “Ai, verrassend.” Het beeld, nu zonder geluid, toonde twee mensen, verwikkeld in een liefdesspel. Nee, geen liefde, dacht De Jong. Lust. Twee heel verschillende zaken. Soms komen ze bij elkaar, liefde en lust. Dat is mooi, maar dit is overduidelijk lust. Een man, gekleed in zwart leer. De genitaliën open en bloot zichtbaar. In zijn hand een zweep. Op de grond, voor zijn voeten, een vrouw. Voorover gebogen op haar knieën, in zwart leer gekleed, lange knielaarzen, donkere billen open en bloot. De handen vastgebonden. De vrouw kronkelend, naar links en naar rechts bewegend. Alsof ze probeert te ontsnappen. De man toe kijkend. Benen wijd. Superieure houding.
“Vanderbelt,” zei De Jong zachtjes die nu ook de woonkamer herkende. De zweep sloeg naast het lichaam. Het gekronkel hield even op. De vrouw werd op haar rug gedraaid. Een gezicht werd zichtbaar… “Maria, “ zei Mulder. De Jong knikte. Maria opende haar benen. De blik niet angstig maar wellustig. Toch een spel, dacht De Jong, maar serieus gespeeld… Vanderbelt ging op zijn knieën zitten, pakte ruw haar benen en legde deze op zijn schouders. “Goed.” Mulder zette het beeld op pauze. “Ik heb even genoeg gezien.” “Wat is dit?” vroeg De Jong. “Seks lijkt me zo. SM.” “Dat snap ik. Maar waarom zie jij geen cijfers meer?” “Dit zijn de Dvd’s. De eerste van het stapeltje.” “Poeh, dan heb ik een vermoeden wat er op de rest staat.” “Ik ook,” zuchtte Mulder. “Daar wens ik je dan veel plezier mee. Klein viespeukje van me.” De Jong glimlachte en liep terug naar zijn bureau. “O, en zet even een koptelefoon op. Anders krijg je van die praatjes.” “Grappig. En wat ga jij doen?” “Niets, ik doe even niet mee. Mijn werk is gedaan. Ik mag uit het raam kijken.” De Jong liep met een glimlach het kantoor uit. “Misschien eet ik daarbij nog een gevulde koek. Ook lekker.”
Twee uur later vond Mulder De Jong in de kantine, bij het raam, in gedachten naar buiten kijkend.
“Alles goed hier?” “Mwoh,” antwoordde De Jong zonder zijn blik van het raam af te wenden. “De gevulde koeken waren op.” “Arme ziel.” “Ze hadden nog wel kokosmakronen maar die vind ik niet lekker.” De Jongs blik bleef op het raam gericht waarachter de herfst in volle gang bezig was. Een stevige regen tikte hard tegen het raam. “Wil je weten wat ik gevonden heb?” “Hmm, ach nee. Doe maar niet. Ik doe even niet mee. Dat weet je toch?” De Jong bleef gelukzalig naar buiten kijken. “Daar doe ik ook al niet mee. Mensen onderweg door kou en regen. Op weg naar verplichtingen. Afspraken. Zorg voor vrouw en kinderen en dat soort zaken. En ik? Ik zit hier, fijn binnen. Lekker warm en droog. Kopje koffie, zonder koek maar ach…” “Toch ga ik het vertellen. Want ik doe wel mee.” “Nogal wiedes, jij hebt een vrouw. En verwachtingen voor de toekomst. Verplichtingen…” “Nee, ik heb twee uur lang vunzigheid bekeken en moet dat van me afpraten.” “Tegen mij?” “Tegen jou.” Mulder zuchtte: “Jij werkt voor de politie. Ik werk voor de politie. Wij werken samen bovendien. Deel in mijn leed.” De Jong wendde zijn blik eindelijk van het raam en keek Mulder doordringend aan. “Leed? Meneer mag twee uur lang gratis porno kijken. In werktijd bovendien en SM nog wel. U kent geen lijden.” “En geen SM. Niet uit eigen ervaring.” Mulder ging rechtop zitten en zette zakelijk uiteen. “Drie Dvd’s, bijna vierenhalf uur seks. Ik heb er snel door heen gespoeld. Telkens Maria en Vanderbelt. SM in alle varianten. Dan hij dominant, dan zij. Leren pakjes, geen pakjes. Volkomen naakt. En altijd wel iets van een machtssituatie. Een enkele keer zelfs plasseks.”
“Pfff.” De Jong zuchtte. “Totale overgave. Elkaar benaderen in volkomen kwetsbaarheid. Volkomen openheid misschien wel. Het loslaten van de schaamte. Alles delen, tot en met onze meest kwetsbare privé momenten: Ontlasting.” “Jij herkent dit?” ”Het principe, niet de ervaring.” Mulder werd weer zakelijk: “Maar er waren ook eenzame momenten, huilbuien. Vanderbelt, in haar armen. Grote zwarte armen, om hem heen. Vanderbelt, alleen. Na afloop. Zij is net de deur uit en hij zit snikkend op de grond. Huilend, maar alleen hij. Nooit zij. Nergens een beeld van Maria die huilt.” “Liefde…” zei De Jong “Liefde?” Mulder keek vragend “Ja toch wel, ondanks de lust.” De Jong keek weer even uit het raam waar de regen nog harder tegen het raam spatte. “Daar moet toch iets van liefde zijn. Om elkaar zo open toe te laten… Dat is meer dan alleen behoeftebevrediging. De continue zoektocht naar bevrediging. Dit is elkaar ruimte geven, da’s ook liefde. Speelruimte willen geven aan de totale emoties van de ander. De vorm is misschien wat raar. Maar ach…” “Ik zie de liefde niet.” “Jij…” De Jong boog voorover en tikte Mulder op zijn neus. “Denkt nog te romantisch over liefde. Er zijn meerdere vormen dan tederheid, bloemetjes geven of gezellig knuffelen. Bovendien, hij huilt toch in haar armen?” “Hmm.” Mulder schudde nukkig zijn hoofd. “Ja, je wilt er nog niet aan hè. Komt nog wel. Later, als je door het leven gerijpt bent.” “Ja ja, meneer is een wijsneus.” “Sterker, ik zal je nog meer vertellen.” De Jong ging even verzitten. “ Vanderbelt heeft een schuldgevoel. Die SM is niet voor niets. Boetedoening, geestelijke
roerselen die in het leven van alledag niet aan bod kunnen komen…” “He bah, je doet aan amateurpsychologie.” “Ja, had je het door?” De Jongs gezicht vertoonde een brede glimlach. “Maar toch… het zou me niet verbazen als hij zich ergens schuldig over voelt.” Hij dacht even na. “Vertel eens, die beelden. Waren die gemonteerd?” Mulder schudde zijn hoofd. “Nee, pure registratie. Telkens dezelfde hoek. Lange aanloop voor er iets gebeurt, dus de camera is van te voren aangezet.” De Jong keek weer even naar de regen en dacht hardop na: “Ik ben benieuwd waar die camera eigenlijk is. We hebben niets gevonden.” “Nee, maar we hebben er ook niet naar gezocht. Gezien de camerahoek, ergens aan het plafond in de buurt van het bureau.” “Moeten we maar eens even naar gaan zoeken.” “Je doet weer mee?” Mulder keek blij. “Ach ja, anders krijg ik vast last van een schuldgevoel. Een raar arbeidsethos dat me vertelt dat ik iets moet doen voor mijn geld. Moet ik toch eens mee gaan experimenteren… Hoe lang kan ik zonder gewetensbezwaren niets doen?” “Dat mag je in je eigen tijd doen. “ “Nee, dan zou het geen goed experiment zijn. Juist in de baas zijn tijd… Een leuk vooruitzicht. Iets om naar toe te leven.” De Jong dronk zijn laatste restje koffie op. “Waarom neemt Vanderbelt het eigenlijk op? De seks bedoel ik. Prestatiemeting?” “Nee, nu zal ik eens slim zijn.” Mulder boog voorover en tikte De Jong zachtjes op zijn neus. “Voor latere dagen. Vanderbelt was niet zo jong meer. Hij heeft heus wel eens stil gestaan bij zijn eigen dood en de fysieke aftakeling. Het geen seks meer kunnen hebben. Wat doe je dan? Porno kijken, of naar jezelf kijken in betere dagen? Laatstgenoemde lijkt me interessanter. Hij maakte zijn eigen privécollectie.” “Zou je best eens gelijk in kunnen hebben. Last van dezelfde gedachten?”
“Nee, ik ben nog jong en vitaal.” “Geniet er maar van, zo lang als het duurt.” De Jong stond op. “Kom, zullen we eens naar die camera gaan zoeken?”
11
“Niets.” Mulder keek naar het plafond. “Weg gehaald. Maar door wie?”De Jong zat op het bureau van Vanderbelt en keek mee. “Hoe recent waren die opnames?” “Ehm,” Mulder dacht na. “Best recent eigenlijk. De eerste DVD was langer geleden. Een jaar of 5 vermoed ik. Maar op de laatste beelden lijkt hij veel op onze Vanderbelt.” “Weg gehaald dus. Zijn er op die plek vingerafdrukken gemaakt?” “Lijkt me niet.” “Dan nog maar eens vragen.” Mulder knikte, pakte zijn mobiel en vroeg om de technische afdeling. Hij gaf de gegevens door en klikte zijn mobiel uit.“Tien minuten. Ze zijn er over tien minuten. Ai! Wat is dat?” In de deuropening was een grote rood wit gevlekte poes verschenen die beide agenten onderzoekend aankeek. “Dat Brigadier…. Dat is nu een poes.” De Jong sprong van het bureau en liep naar het beest toe. “Hé vriend. Zo ontmoeten we elkaar vaker. Gaat het goed?” Hij aaide de poes voorzichtig in zijn nek. Het beest ging in de juiste houding staan en begon te spinnen. “Jij kent dat beest?” “Ik kwam hem tegen in de tuin.” “Hoe komt dat beest dan nu binnen? Heb jij ergens een kattenluik gezien?” “Nee, nu je het zegt….” Mulder liep de kamer uit om niet veel later terug te komen. “Niets, nergens een kattenluik.” De kat was inmiddels gaan liggen terwijl De Jong het beest teder over zijn buikje aaide. Het beest had zijn ogen gesloten en begon harder te spinnen.
“Hou eens op. Dat beest lijkt bijna klaar te komen.” “Liefde, Mulder. Of SM. Hij geeft zich over aan het moment.” “Genoeg over SM, alsjeblieft. Vertel mij liever. Hoe komt dat beest binnen? Zonder kattenluik.” “Iemand heeft een deur open laten staan? Maria? Misschien staat er ergens een raam open? Ik weet het niet…..” “Geen open deuren, geen open ramen. Heb ik gecheckt. Er is iemand binnen geweest na jouw laatste bezoekje.” “Een feit. Ha, daar hebben we iets. Een feit, iets om te onthouden.” De Jong bleef aandachtig de kat aaien. “Maar… terug naar de camera.” Mulder keek om zich heen. “Die camera was vast ergens mee verbonden.” Hij keek omhoog naar de plek waar vermoedelijk de camera had gezeten. Zijn blik ging, via de muur omlaag en eindigde bij een klein kastje in de hoek, achter het bureau van Vanderbelt. “Ha, de kortste weg. Wij mensen zijn efficiënt. Korte lijnen, daar houden we van.“ Mulder opende het kastje. Het kastje was leeg. “Leeg. Maar hier was ooit iets. Donkere plekken tussen het stof. Hier heeft ooit iets gestaan maar nu is het weg.” “Weg…” herhaalde De Jong dromerig tussen het gespin van de kat door die nog steeds met gesloten ogen op zijn zij lag te genieten. De deurbel klonk. Mulder stond op, liep naar de voordeur en liet een man binnen. Onberispelijk uiterlijk: haren strak in een scheiding, een klein dun snorretje sierde zijn bovenlip. De man schudde zijn paraplu even op en neer om het regenwater kwijt te raken, zette het ding tegen de muur en legde vervolgens zijn regenjas netjes op een stoel. “U had vingerafdrukken besteld?” “Mulder,” zei Mulder en stak zijn hand uit. “Brandsma.” De man schudde de hand en volgde Mulder naar de woonkamer.
“Dat hoekje daar.” Mulder wees omhoog naar de hoek van het plafond. Brandsma volgde zijn hand en bekeek het hoekje. “Aardig. En hoe kom ik daar?” Mulder liep naar de boekenkast. “Hier is een klein laddertje. Genoeg?” “Hm, net genoeg vermoed ik.” De man pakte de ladder, klom er op en ging aan het werk. Mulder keek naar De Jong die nog steeds bezig was de poes te verwennen. “Wat moeten we nu met dat beest? Binnen of buiten laten?” “Binnen natuurlijk. Het wordt koud. De winter komt er aan.” “En wie verzorgt dat beest?” “Wij… wie anders? Wij zijn brave burgers, weet je nog? We kopen kattenvoer, zetten bakjes neer.” De Jongs glimlach had iets gelukzaligs. “We komen om de dag langs. Even aardig doen en voedsel neer zetten.” De poes was rechtop gaan zetten. De Jong wiegde de poes zachtjes, met twee vingers in de nek, heen en weer. “Hmm…” Mulder was naast De Jong op de grond komen zitten en aaide het beest voorzichtig over zijn rug. De poes begon opnieuw hard te spinnen. “Waarom is dat beest eigenlijk zo dik?” “Misschien aardige buren die hem te eten geven? ” De Jong haalde zijn schouders op. “Hoewel… “ De Jong voelde voorzichtig over het buikje van de poes. “Als de heren uitgespeeld zijn… ” Brandsma keek op hen neer. Mulder stond op: “En?” “Een paar vingerafdrukken. Ik sla ze op in de computer en haal ze door het archief. Als ik iets vind, laat ik het weten.” Brandsma keek nog even hoe De Jong met de poes zat te spelen. “Ik laat mezelf
wel uit. Kunnen jullie fijn verder spelen.” Hij liep langs hen heen, de gang in. Niet veel later klonk het geluid van een dichtslaande deur. “Meneer is zakelijk.” De Jong keek vrolijk. “Een echte vakman.” “Misschien moeten wij dat ook maar eens zijn.“ “Wat stel je voor?” “Maria lijkt me zo. Eens even wat uitgebreider babbelen.” “Hebben we een adres?” “Vragen we op.”
“Het Breed 431, Amsterdam Noord.” zei De Jong. Hij legde de portofoon terug in de houder. De regen kletterde hard op het dak van de grijze Volkswagen. “En hoe kom ik daar? Via de IJ-tunnel?” “Hmm…” De Jong keek door de voorruit waar een dichte deken van regen te zien was. “De binnenstad is opgebroken. Rij er maar om heen, via de Schellingwouderbrug.” Mulder reed langzaam de Hemonylaan uit en sloeg af richting het Amstelhotel. De regen klonk steeds harder op het dak van de politieauto. Mulder verminderde zijn snelheid tot nog geen 40 km per uur. “We gaan ongelukken krijgen.” De Jong knikte bevestigend: “Zeer waarschijnlijk. Mensen en zich niet gemakkelijk aan, of ze zijn te langzaam in het aanen. Of, zoals zo vaak, ze letten gewoon niet op….Wat eigenlijk op hetzelfde neerkomt. Hoe dan ook… Voordat we er zijn, drie ongelukken.” “He gad, gaan we weer wedden?” De Jong haalde zijn schouders op. “Hoeft niet, ik voorspel het alleen maar.”
Het was rustig op straat. De Jong leek ongelijk te krijgen. Weinig verkeer, dus weinig kans op ongelukken. In de verte was de Schellingwouderbrug te zien, gehuld in een wolk van regen. “De regen is het slechtste van alle soorten weer. Al bloeien er de bloempjes door en schijnt de zon wel weer…” “Doe je gek?” De Jong keek Mulder verbaasd aan. “Zomaar een kinderrijmpje. Het kwam opeens omhoog.” Ze reden langzaam de brug op. “Zo, moet je zien!” Mulder wees naar rechts waar de regen een grijs gordijn vormde over het water van het IJ. “Ach ja.” De Jong slaakte een zucht van bewondering. “Dat mogen wij weer zien. Amsterdam kan soms zo mooi zijn.” “Zeker als je hoog en droog in de auto zit.” Mulder wees op een eenzame fietser voor hen die zwaar trappend tegen de wind in reed, terwijl de regen vol op hem neer kwam. De fietser droeg een gele regenjas met capuchon, daaronder een gele regenbroek. “Ha, iemand die mee doet.” De Jong knikte goedkeurend. “Goed voorbereid en vast op weg naar iets belangrijks. Een echte held. ” “Of gewoon een papa die de noodzakelijke boodschappen moet doen.” De Volkswagen haalde de fietser in. De Jong onderdrukte de neiging om vrolijk te gaan zwaaien. Dat zou vast verkeerd worden opgevat. En dat zou jammer zijn omdat hij het toch echt vriendelijk bedoelde. Gewoon, een aanmoediging. Hij keek in de zijspiegel hoe de fietser langzaam uit zicht verdween. Een geel vlekje in een grijze mist van regen. De Jong richtte zijn blik op het hen tegemoetkomende eiland, Amsterdam Noord. Feitelijk niet echt een eiland maar wel in zijn beleving. Een verloren stukje Amsterdam. Er niet echt bij horend, niet mee doend met het grote gebeuren aan de overkant van het water. Hij was er als kind vaak geweest, vooral vanwege het pontje. Gratis op en neer reizen over het water van het IJ. Een service van de gemeente om woon- en werkverkeer zo soepel mogelijk te laten verlopen. En De Jong deed mee. Ook al was hij noch woon- noch werkverkeer. Hij was niets. Op een plek waar je even niets hoefde te zijn, een pontje.
Onderweg zonder doel, urenlang op en neer. Amsterdam Noord stelde niet veel voor in die tijd. Wat overgebleven industrie die op zijn einde liep… Oude rederijen, leegstaande fabrieksgebouwen omringd door arbeiderswijken en kleine dorpjes. Nu was Amsterdam Noord langzaam hip aan het worden. Kunstenaars gingen er wonen, zelfstandig ondernemers en dus ook veel kleine bedrijfjes in de tot appartementen- en bedrijfsruimte omgebouwde voormalige fabrieksgebouwen. Een uitkomst voor veel Amsterdammers voor wie wonen in de binnenstad te duur was geworden. Maar ondanks de veranderingen bleef het gebied nog steeds een soort niemandsland waar de dingen gebeurden in hun eigen tempo.
De auto stond stil voor een groot complex, drie grote vierkanten blokken aan elkaar geplakt. De enige afwisseling was het middelste blok deel dat op betonnen palen steunde en ruimte bood aan een onderdoorgang. Het complex was voorzien van een grauwe grijze gevel, door weer en wind aangetast. Een gevel die werd onderbroken door betonnen mini-balkonnetjes en talloze satellietschotels. Mulder keek met een sombere blik naar het complex en zuchtte: “Poeh, dit had net zo goed Oost Berlijn kunnen zijn, voor de muur omviel.” De Jong zuchtte mee. “Een triest stukje Amsterdam. Eind jaren 60 gebouwd volgens mij.” “Je zult hier maar moeten wonen...” De Jong knikte: “80 procent is allochtoon.” Mulder keek even hoe de regen plensde op straat: “Hebben wij een paraplu bij ons?” “Nee,” De Jong schudde het hoofd. “Dat wordt rennen. Zie je die onderdoorgang? Daar moeten we zijn. Ik zie je zo…” De Jong opende het portier en begon te rennen. Niet veel later stonden beide agenten doorweekt onder een betonnen plafond te schuilen voor de regen.
“De ingang…” De Jong wees naar links waar een grote centrale deur gevestigd was. Hij opende de deur en liep naar binnen. Ze stonden in een kleine hal, met aan één zijde allemaal brievenbussen. De Jong bekeek de huisnummers. “431, da’s vier etages omhoog.” “Vast geen lift hier.” “Vast niet.” De Jong opende een tweede deur en kwam terecht in een trappenhuis waar de muren volledig beschilderd waren met graffiti. “Bah, pis.” Hij zuchtte even, haalde diep adem en liep de trap op. Op de vierde etage opende hij opnieuw een deur die toegang gaf tot een lange galerij. Ze liepen door de open lucht langs de woningen. “401, 403, 405….. Hoe ver loopt dit door?” Mulder zuchtte. Een stevige windvlaag blies regen in zijn gezicht. Mulder haalde een hand over zijn gezicht en zuchtte opnieuw. “Nog wel een eind.” De Jong wees voor hen uit. “Daar knikt het de hoek om. Maar als ik even snel tel moeten we nog wel een eindje verder.” Ze liepen verder. 409, 411, 413, 415, 417… Elke deur identiek rood geverfd, met op ooghoogte een kijkgaatje om ongewenst bezoek te kunnen mijden. Naast elke deur, twee kleine ramen. In de meeste gevallen bedekt door gesloten gordijnen of dicht getrokken luxaflex. Een enkele keer was er vrij zicht en was er een keuken zichtbaar. De paar keukens die Mulder gezien had, waren allen hetzelfde. Mulder wou opnieuw zuchten maar onderbrak de zucht op het laatste moment. Wat is dat toch? Dat gezucht van mij? Spontane depressie, bedacht Mulder. Ik lijd aan een spontane depressie. Hij keek even naar De Jong die stuurs voor zich uit keek. Zelfs De Jong leed er aan, minder misschien maar toch… En juist De Jong was degene die altijd goed om kon gaan met mindere omstandigheden. Het is een onmenselijk omgaan met mensen. Dat is het, dacht Mulder. Wie wil hier nu wonen? Een cellenblok. Honderden identieke woningen, volkomen efficiënt gebouwd. Afgestemd op de meest minimale ruimtebehoefte van mensen. 30 vierkante meter voor een heel gezin. Kleine ramen om het energieverbruik zo laag mogelijk te laten zijn. Bah! Mensen willen hier niet wonen, ze moeten hier wonen! De sociale onderklasse…. Zij die zich niets anders kunnen veroorloven.
Mulder zuchtte opnieuw en zag het voor zich… Elke dag opnieuw wakker worden in een te kleine ruimte. Jengelende vrouw, jengelende kinderen. Zeven uur op en naar je werk, 5, 6, 7, 8 trappen omlaag door een trappenhuis dat stinkt naar pis en vol hangt met graffiti met opbeurende teksten als 100 keer ‘Fuck You’, ‘Cindy is een hoer’ en het onvermijdelijke ‘Kilroy was here’. En dan vrolijk zijn en goed werk afleveren.. Bah… Wat naïef. Een goede omgeving creëert goed gedrag. Een slechte omgeving… Het was al zo lang bekend. Een abc’tje. Maar dit? Mensen bijeengeraapt en op een hoopje gestopt in de meest minimale omstandigheden. En wat krijg je dan? Asociaal gedrag. “431.” De Jongs stem bracht Mulder terug in het hier en nu. Ze stonden voor een rode deur, kijkgaatje op ooghoogte. Achter de ramen dichte gordijnen. De Jong belde aan. Ze wachtten. De Jong belde nog een keer. Niets. “Wat nu?” vroeg De Jong. Mulder haalde zijn schouders op. “Nog een keer?” De Jong belde nog een keer. “Er is niemand thuis.” Op 433 ging een raam open. Een Surinaamse vrouw stak haar hoofd naar buiten. “Dag mevrouw,” De Jong liep naar het open raam. “Niet thuis?” “Nee,” de vrouw antwoordde vriendelijk. “Ik heb haar al een paar dagen niet gezien.” “Enig idee waar ze is?” “Nee…” De vrouw keek De Jong onderzoekend aan. “Waarom wilt u dat weten?” “We wilden haar wat vragen stellen.” “Ah, jullie zijn politie.” “Jawel, mevrouw.” De Jong zocht even in zijn binnenzak en haalde een kaartje te voorschijn. “Als u haar ziet, wilt u dan even vragen of ze opneemt?”
De vrouw knikte, pakte het kaartje en deed het raam weer dicht. “Rook je dat?” De Jong keek blij. “Eh… ja. Eten?” “Zeker. Wedden dat het roti was? Hou ik van… Roti.” De Jong draaide zich om en liep terug over de lange galerij richting het trappenhuis. “Ja, lekker.” Mulder werd ook weer blij. Hij deed te somber. Mensen kunnen er ook nog iets van maken, ondanks de omstandigheden. Gewoon lekker koken, jezelf verwennen met een prettige maaltijd en fijne geuren. “Sommige mensen kunnen dat, lang niet iedereen.” zei het laatste restje van zijn spontane depressie op zijn beurt. “Hou je kop,” zei Mulder tegen het laatste restje. Hij verdrong de depressie met beelden van roti: grote stukken kip in een geel sausje, kleine gekruide aardappeltjes en knapperige bonen gewikkeld in krokant deeg.
Het regende onverminderd hard toen de auto weer langzaam terug reed over de Schellingwouderbrug richting het centrum van Amsterdam. “Krijg ik toch gelijk. Kijk!” De Jong wees op een auto voor hen die van de weg was geraakt en nu met zijn neus schuin omlaag in een slootje geparkeerd stond. Mulder parkeerde de Volkswagen voorzichtig in de berm en stapte uit. Zijn schoenen waren vrijwel direct doorweekt. Mulder gromde even. Hij liep snel naar de auto en klopte op het raampje aan de bestuurderskant. Het raampje ging omlaag en een man van middelbare leeftijd keek hem glimlachend aan. “Politie, alles goed meneer?” “Jawel hoor, ik heb al gebeld.” De man hield zijn mobiele telefoon omhoog. “De ANWB komt me zo halen. Takelwagen, een vervangende auto…. Ik dacht ik blijf maar even zitten, anders word ik zo nat.” “Goed gezien,” zei Mulder grimmig terwijl het water van zijn gezicht droop. Hij deed een stap achteruit en keek even naar de voorkant van de auto. De rechtervoorzijde was stevig in elkaar gedeukt.
“Die auto is flink beschadigd. Bent u zelf oké?” De man knikte. “Ik had mijn gordels om. Gewoon dom. Te hard gereden, onverantwoordelijk gedoe met dit slechte weer.” Hij glimlachte opnieuw. “Ik had beter moeten weten.” “En waarom glimlacht u daarbij?” “Omdat ik het nu weet.” De glimlach werd breder. “Ik was weer eens druk, druk. Onderweg, zaken doen, op tijd zijn. En nu zit ik hier al een kwartier prettig niets te doen. Voor me uit te kijken in een kapotte auto terwijl ik luister naar de regen.” “Goed, dan laat ik u met rust.” Mulder knikte, de man knikte terug. Het autoraampje ging weer omhoog. Mulder draaide zich om en liep door de zompige berm terug naar de auto. Hij opende het portier en stapte in. “En?” De Jong keek hem vriendelijk aan. “De man was aan het genieten.” Mulder schudde het water van zijn gezicht. “Ik vermoed dat hij een inzicht had. Hebben we hier een handdoek?” “Misschien heb je hier iets aan?” De Jong gaf hem een zeem uit het dashboardkastje van de auto. “Hmm,” Mulder haalde de zeem over zijn gezicht en door zijn haren. “Moest jij eigenlijk niet mee? Kijken wat er aan de hand was?” “Ach nee, je was zo snel en je leek alles onder controle te hebben. Bovendien regent het hard en dan word je zo nat.” “Stik maar.” Mulder gaf de zeem terug. “Volgende keer handdoeken in de auto. Zet je dat even op het lijstje?” De Jong tikte op zijn voorhoofd. “Handdoeken, auto… Genoteerd.”
12
Mulder zat alleen in de kamer van de commissaris. De commissaris was verlaat, vertelde zijn nieuwe secretaresse. Maar Mulder kon al wel een kopje koffie krijgen. Mulder roerde in zijn kopje koffie. En wachtte. Een rare stilte. Negen uur ‘s ochtends, de dag is begonnen maar er gebeurt niets. Een nieuwe secretaresse dus… Suzanne, zo had ze zich voorgesteld. Geen achternaam, alleen Suzanne. Een jonge vrouw, onder in de 30, blond haar en gekleed in een donker stemmig mantelpakje met een iets te open blouse. Prettig, dacht Mulder. Een groot verschil met de vorige secretaresse, Marianne. Een vrouw die je altijd met u aansprak. Marianne was vier maanden geleden met pensioen gegaan. Daarna was er een tijdje niets en nu… Nu was er dus Suzanne. “Sorry Mulder, bespreking met de hoofdcommissaris op de vroege ochtend.” De commissaris kwam binnen en ging achter zijn bureau zitten. “Je hebt al koffie zie ik.” “Jawel meneer.” “Waar is De Jong?” “Geen idee meneer.” “Hmm…” De commissaris dacht na, tikte even met zijn vingers op het bureaublad en pakte toen de telefoon. “Suzanne… kan ik hier nog een koffie krijgen. Ja? Fijn. O, en heb je De Jong al gezien? Niet? Hmm...” Hij legde de telefoon neer en tikte weer met zijn vingers. Het werd opnieuw stil in de kamer, op het zachte vingergetik van de commissaris na. Mulder keek door het raam naar buiten. Een donkere grijze ochtendlucht… Opnieuw getik. Regen, zachtjes tegen het raam. Suzanne kwam binnen met een dienblad met daarop een kop koffie. “Dank je Suzanne.” “Graag gedaan meneer.” Ze liep de kamer uit zonder Mulder ook maar één
moment aan te kijken. Zakelijk, dacht Mulder, onberispelijk en zakelijk. Koud, afstandelijk en dus aantrekkelijk. Mulder sloot zijn ogen en probeerde zich Suzanne zonder kleding voor te stellen… “Sorry meneer!” De Jong kwam gehaast binnen gelopen. “Stond de brug weer open?” “Nee meneer. Moment meneer… Even mijn ademhaling goed krijgen.” De Jong ging naast Mulder zitten en haalde een paar keer diep adem. “Ik heb me verslapen meneer.” “Zo zo. En dat vertel je nog eerlijk ook? Tsss.” De commissaris nam een slok koffie. “Deed je wekker het niet?” “Ehm,” De Jong keek even naar de grond. “Ik heb niet thuis geslapen.” “Hij was bij een vrouw… Een vrouw met rechten.” vulde Mulder glimlachend aan. “Meneer hier heeft nog dezelfde kleren aan als gisteren.” “Grr.” De Jong gromde zachtjes richting Mulder. “Ach ja.” De commissaris keek De Jong onderzoekend aan, serieus maar niet onvriendelijk. “Ik begrijp het ja. Uit je vaste routines, laat naar bed, niet aan de wekker gedacht… Dan loopt alles in het honderd.” “Ja meneer.” De Jong keek bedremmeld naar de grond. “Maar je moet zelf maar voor je koffie zorgen. Ik laat Suzanne niet nog een keer lopen.” “Is goed meneer, ik hoef geen koffie.” “Goed heren, zakelijk.” De commissaris ging achter over zitten. “Hoe ver zijn jullie? Mulder, vertel jij maar. Dan kan De Jong nog even uithijgen.” Mulder zette zijn koffie op het bureau en vertelde over de laatste ontwikkelingen, af en toe onderbroken door een bevestigende hum van de
commissaris. De Jong luisterde mee, zo goed en zo kwaad als het ging. Gedachten aan gisteravond zaten nog in zijn hoofd en hij had sterk behoefte aan koffie. Maar hij had al voor genoeg oponthoud gezorgd. Bovendien was de commissaris nu nog in een goede bui. Hij luisterde even naar Mulder die bondig samenvatte. Niet veel later dwaalden zijn gedachten weer af richting gisteravond. Langdurige seks… Seks waar zijn lichaam duidelijk behoefte aan had. De rest was vooral een cliché, een afwerken van een o zo bekend programma. Eten in een zogenaamd gezellig restaurant, obligaat babbelen en toewerken naar de onvermijdelijke seks. Hij had natuurlijk weg kunnen gaan, er niet in mee gaan. Maar zijn lichaam wou en zijn geest was niet sterk genoeg. Nog geen vijf minuten na de seks had hij echter al spijt. Hij had gewacht tot ze in slaap was gevallen, was naar de bank verhuist en had zich vervolgens verslapen. De Jong schrok wakker uit zijn gedachten. Het was opeens stil. Mulder was klaar met zijn samenvatting, de commissaris keek nadenkend voor zich uit. “Goed.” zei hij tenslotte. “Het zijn ontwikkelingen. Geen grote ontwikkelingen, kleine verhaallijntjes eerder. We hebben seks tussen Vanderbelt en Maria, niet zulke prettige seks maar dat is niet verboden. Er is iemand in het huis geweest, dat is boeiender. Een meneer met Van Lier schoenen die geïnteresseerd is in het huis van Vanderbelt. En Maria die al een paar dagen niet thuis is geweest. Tja…..” De hand van de commissaris aaide even zijn oorlel om vervolgens nadenkend over zijn kin te strijken. “Kunnen we geen huiszoeking doen bij Maria?” vroeg De Jong. “Nee De Jong, daar heb je nog veel te weinig voor. Misschien is ze gewoon een paar dagen weg, bij familie of zo. Even bijkomen van alle emoties. Het kan… Hoewel ze natuurlijk kan vermoeden dat we haar nog willen spreken. Maar goed...” “Misschien een mannetje neer zetten om bij haar flat te posten?” voegde Mulder toe. “Hmm. Voorlopig niet. Een te kostbare zaak ook.“ De rechterhand van de commissaris was weer op het bureau beland waar zijn vingers op en neer
begonnen te tikken. “Jullie gaan gewoon de komende dagen nog een paar keer bij haar langs.” “Wat doen we verder, meneer?” vroeg Mulder. “Door rommelen vermoed ik. Dat kunnen jullie best aardig.” De commissaris glimlachte. “Kijk maar eens of jullie nog meer ontdekken… Er is nog wel iets anders.” De commissaris pakte een dossier uit zijn bureaula en sloeg het open. “Die cijfers van jou, Mulder... Financiën is daar mee bezig. Ze weten nog niet veel maar wel iets. Namelijk dat het vermoedelijk om financiële transacties gaat. Koop en verkoop van liquiditeiten. Dat soort zaken.” Mulder knikte. “Vanderbelt was actiever in geldzaken dan hij deed vermoeden.” “Als hij die transacties zelf deed. Maar inderdaad, vermoedelijk wel.” “Maar waarom verborg hij die cd’s dan?” vroeg De Jong. De commissaris haalde zijn schouders op. “Dat kan zoveel zijn. Zwart geld misschien. Veiligheidsoverwegingen, zodat niet iedereen die gegevens zo maar kan vinden. Hoewel… een kluis zou logischer geweest zijn. Meneer was tenslotte bankier.” “Niet alles wat we doen is logisch meneer.” “En dat is ook weer waar, Mulder. Heel wijs gezegd.” De commissaris deed het dossier dicht. “Goed mannen, aan de slag. Door rommelen maar.”
Beide agenten liepen terug naar hun kantoor. “Prettig gesekst?” Mulder keek De Jong aan. “Niet prettig, wel gesekst.” bromde De Jong. “Da’s tenminste ook iets. Komt er een vervolg?” “Niet als het aan mij ligt.” De Jong stond stil bij een koffiezetapparaat, drukte op een paar knopjes en keek naar het plastic bekertje, dat langzaam vol liep.
“En als het aan haar ligt?” “Geen idee, maar ik doe er niet meer aan mee. Plicht vervult. Klaar.” “En daar neemt zij genoegen mee?” De Jong haalde zijn schouders op. “Geen idee. Maar, als gezegd… ik doe niet meer mee. Bovendien, ze weet niet waar ik woon.” “Wel waar je werkt,” glimlachte Mulder. “Hmm.” De Jong pakte het bekertje, nam een slok en trok een vies gezicht. Mulder drukte op zijn beurt op de knopjes van het koffiezetapparaat. Een bekertje plopte in de houder en vloeistof druppelde langzaam in de beker. “Wat doen we nu?” De Jong dacht even na. “De poes. Wij hebben een poes om voor te zorgen.” “Is dat een politietaak?” “Geen idee, maar weet jij iets beters?” “Niet echt.” Mulder pakte het bekertje uit de machine, nam een slok koffie en trok ook een vies gezicht. “De koffie van Suzanne was beter.” “Alles van Suzanne is beter.” “He bah, was dat seksistisch bedoeld?” “Geen idee.”De Jong haalde zijn schouders op. “Ik zei maar wat.” De Jong nam nog een slok koffie en bedacht zich opeens iets. “Zeg… Weet jij eigenlijk of Sammie nog vast zit?” “Sammie?” “Ja, je weet wel. Nacht, bootje, hasj….” “Oh die Sammie. Jazeker.”
“Waar zit hij dan?” “De Koepel in Haarlem volgens mij. Hoezo?” “Ik heb het vermoeden dat Sammie ons misschien kan helpen.” Mulder keek verbaasd. “O?” “Als jij nu even naar de Koepel belt of we even met Sammie mogen praten, haal ik de auto. Doen we eerst Sammie en daarna de poes.”
De Jong reed de straat uit, draaide de ringweg op en gaf gas. Mulder keek De Jong aan. “Wat wil je nou van Sammie?” “Sammie, beste Mulder, heeft een groot netwerk. Als iemand Amsterdam kent, is hij het wel. Hij kan ons misschien helpen om het huis van Maria in de gaten te houden.” “Maar Sammie zit vast.” “Sammie wel, maar zijn netwerk niet…” “En jij denkt dat hij ons wil helpen?” “Ja, Sammie is geen kwaaie jongen. Een klein crimineeltje die de politie wel vaker geholpen heeft. Maar af en toe gaat hij te ver en dan pakken we hem weer op. Dan zit ie even vast, vindt ie niet eens zo erg. Rustig bijkomen, zegt hij zelf altijd. Als hij vrij komt, gaat het een tijdje goed. Tot hij weer net even te ver gaat. En zo blijft dat doorgaan.” De Jong drukte het gaspedaal dieper in, eerde een vrachtwagen en schoof weer naar rechts. “Waar ken jij Sammie eigenlijk van?” vroeg Mulder. “Sammie en ik zaten bij elkaar in de klas op de lagere school. We voetbalden samen op straat, en deden af en toe wat kattekwaad. Fikkie steken, appels stelen… Dat soort dingen. Sammie bleef daarin hangen. Ik nam een andere
weg.” “Welke weg?” “He bah.” bromde De Jong. “Gewoon, een andere weg.” Hij dacht even na. “Het werd me te eentonig. Altijd dezelfde mensen om je heen, dezelfde dingen doen. Telkens een stapje verder in het kattekwaad. Ik had wel zo’n vermoeden waar het op uit zou draaien. Maar vooral… ik vond het niet echt boeiend. Ik vond school interessanter. Sammie heeft na zijn 18e geen school meer gezien.” “Dus je KOOS een andere weg,” benadrukte Mulder “Koos? Wat nou koos!” De Jong keek bozig. “Alsof je zoveel te kiezen hebt. We waren nog kinderen hè… Doe niet zo raar. Al dat keuzegedoe. Ik kies voor mijn eigen geluk? Zoiets?” “Waarom niet?” “Succes er mee.” De Jong stuurde de auto naar rechts en nam de afslag Haarlem. “Mijn leven verliep gewoon wat anders. School werd toevallig interessant omdat er nieuwe leraren kwamen die boeiend konden vertellen. Zoals onze meneer Francken. Genoeg reden om elke dag terug te komen en af en toe mijn best te doen. Het werkt allemaal heel klein hoor.” “En dat je het nu voor elkaar hebt, bij de politie werkt… dat is allemaal zonder dat jij daar een rol in hebt gespeeld?” “Een klein rolletje vriend. Geen grote rol. Bovendien… heb ik iets voor elkaar?” De Jong haalde zijn schouders op. “Het is grotendeels toeval allemaal. Ik had geen idee wat ik moest doen na de middelbare school. Ik vond studeren aardig maar daar was bij ons thuis geen geld voor. En na school schijn je iets te moeten doen. Is het niet studeren, dan is het wel geld verdienen. Was voor mij niet nodig geweest maar goed… Een vriend van mijn vader werkte bij de politie. Een aardige man, veel humor ook. Toen dacht ik… Misschien moet ik dat maar eens proberen.” De Jong lachte. “Ik laat me leiden door aardige mannen.” Ze stonden stil voor een rood stoplicht. De Jong keek Mulder aan. “En jij? Jij hebt het zeker wel allemaal gepland?” Mulder knikte. “Ja, ik wist van jongs af aan al dat ik bij de politie wilde. Mijn
vader werkte bij de recherche. Dat wou ik ook.” “Ah, en daarom ging je naar de Politieacademie…” “Zeker, en daar bleek ik talent te hebben voor wetenschappelijk onderzoek.” “En daar ben je nu weer van genezen.” “Ja, nu mag ik fijn met jou door de straten van Haarlem rijden. In de regen, op weg naar de Koepel.” Vanuit het niets was het opeens hard begonnen te regenen. De Jong schakelde de ruitenwissers in, het stoplicht sprong op groen en hij gaf gas. “Wat ben je toch een bofkont. Samenwerken met mij… Veel mooiers kan ik me niet voorstellen.”
Een grote ronde koepel torende hoog boven de gevangenismuren uit. Beide agenten keken toe vanaf hun plekje op de parkeerplaats. “Een stukje historie,” zei Mulder terwijl hij het complex bestudeerde. “Nog één van de oudjes.” De Jong knikte. “Begin 1900 gebouwd, zover ik weet.” “De koepel in Arnhem lijkt er ook een beetje op. Alleen is die nog ouder.” vulde Mulder aan. “Dezelfde architect volgens mij.” Hij dacht even na. “Ehm… Metzelaar.” ”Hij was een metselaar? En een architect?” “Zo heette hij! Metzzzzzelaar. Met een Z dus.” “Grappig.” Mulder keek naar de ingang rechts van hen, een dikke 100 meter door de regen. “Hebben we al een paraplu in de auto?” De Jong schudde zijn hoofd. “Geen paraplu, wel handdoeken.” “Schrijf je dat dan nog even op? Paraplu, auto?”
“Zeker baas.” De Jong tikte op zijn voorhoofd. “Staat genoteerd, opnieuw. Rennen?” Niet veel later stonden beide agenten in de centrale ontvangstruimte na te hijgen van de korte sprint. De Jong schudde de regendruppels van zich af, liep naar de centrale post en gaf door waarvoor ze gekomen waren. De man achter het glas knikte en wees naar rechts. Daar stond een detectiepoort. Eén voor één gingen de agenten door de detectiepoort, pistool inleveren, portemonnee, sleutels. Een bewaker ging hun voor. “Wow.” De Jong slaakte een kreet van bewondering. “Wow,” zei ook Mulder. Ze stonden in een grote hoge ronde hal, de binnenzijde van de Koepel, met midden bovenin het dak een groot rond raam. Er om heen, iets lager, een cirkel van kleinere ramen. Verder omlaag, langs de wanden van de koepel, verspreid over vier ringen, alleen maar cellen. Elke rij cellen voorzien van een ijzeren galerij, op enkele plaatsen verticaal onderbroken door een ijzeren wenteltrap. Mulder keek om zich heen en probeerde zich te oriënteren. Ze stonden op een grote ronde vloer, midden op een blauw sportveld met daarop diverse lijnen getekend om dan wel te voetballen, te tennissen of te basketballen. In de hoek van de hal stond een bewakingspost. Afgezien van henzelf en enkele bewakers, was de ruimte verlaten. Mulder keek opnieuw omhoog: “Gemaakt om indruk te maken.” De Jong knikte. “Je voelt je vanzelf een stuk kleiner…” “En dus kom je minder snel in opstand,” vulde Mulder aan. “Slim bedacht.” De bewaker wachtte tot beide agenten uitbewonderd waren. “Klaar?” Beide agenten knikten. De bewaker liep een gang in en stopte voor een deur met daarop vermeld: Ontmoetingsruimte. “Meneer Van Woerden zit al klaar. Ik wacht hier buiten. Oké?” “Oké,” zei De Jong.
De bewaker opende de deur, liet hen binnen en sloot de deur. Het duurde even voordat Mulder de man herkende die ze ’s nachts uit het water hadden gevist. Sammie zat rustig aan een tafel en keek hen nieuwsgierig aan. “Dag Sammie.” “Hey, Wouter. Wat aardig dat je me komt op zoeken.” De Jong pakte een stoel en ging tegenover Sammie aan tafel zitten. Mulder keek om zich heen, zag geen andere stoel en besloot om maar tegen de muur aan te leunen. “Aardig? Och…Ik wil dat je iets voor me doet Sam.” “Ha,” Sammie gniffelde. “Ik had al zo’n vermoeden. En waarom zou ik iets voor jullie doen?” “Omdat jij en ik elkaar al heel lang kennen. En, omdat ik weet dat jij diep van binnen best een goed mens bent.” De Jong glimlachte. “O, dan weet jij meer dan ik. Goed slijmerd, zeg het maar. Wat wil je?” “Jij hebt vast vrienden in Amsterdam Noord, niet? Ik wil dat je een woning voor me in de gaten houdt.” “Waarom doen jullie dat zelf niet?” “Ah,” De Jong zuchtte, overdreven hard. “Dat mogen we niet, nog niet. Bovendien kost dat nogal veel en de politie heeft niet zoveel geld meer tegenwoordig.” “Och, arme…” De Jong zette een serieuze stem op. “Luister Sam, het gaat hier om moord. En moord is niet zo best, dat weet jij ook. De mevrouw die hier woont, kan ons misschien helpen. Maar ze is er niet. Al een paar dagen niet…” De Jong pakte pen en papier en begon te schrijven. “Dit adres Sam. Daaronder staat mijn telefoonnummer. Ik wil weten of er mensen naar binnen danwel naar buiten gaan. En als het even kan... ook nog wie.”
“Hmm,” Sammie keek bedenkelijk. “En dan verlink ik niet één van mijn maten?” “Dit zijn jouw maten niet, Sam. Dit is van een iets andere orde.” De Jong pakte uit zijn jaszak twee pakjes sigaretten en een telefoonkaart. “Voor jou Sam. 50 euro beltegoed en sigaretten.” Sammie pakte de spullen en stopte ze in zijn broekzak. “Ik rook eigenlijk niet meer maar sigaretten zijn hier binnen altijd handig. Ik zal zien wat ik voor je kan doen.” “Da’s fijn Sam. Gaat het goed hier binnen?” De Jong ging wat achterover zitten. “Hoe lang moet je eigenlijk?” “Zeven maanden.” Sam zuchtte even. “Maar eigenlijk is het wel oké. Ik lees veel, daar kom ik buiten nooit aan toe. Weet je… Het is op zich niet slecht voor me. Ik kan hier weer even de boel over denken. Me afvragen wat ik straks weer eens ga doen. Mijn leven beteren... maar zodra ik buiten ben mislukt dat nogal vaak. Het is niet makkelijk Wouter… daarbuiten.” “Nee.” De Jong keek Sammie aan en sprak met zachte stem. “Nee Sam, het is ook niet makkelijk. Je hebt structuur nodig, jongen. Een beetje structuur en wat discipline. Dat scheelt al een heleboel.” “Ik weet het.” Sam glimlachte alweer. “Ik weet het al heel lang maar het lukt me nooit echt goed. Dat heb jij dan weer beter gedaan hè. Met dat politiegedoe van je… Hebben jullie eigenlijk geen baantje voor me?” “Hmm. Ik denk dat dat lastig wordt Sammie, met dat strafblad van je.” “Niet als agent, slimpie. Maar gewoon wat klusjes en zo?” “Hmm.” De Jong dacht even na. “Als je nu serieus bent… kom over zeven maanden maar eens langs op het bureau. Dan zal ik zien wat ik voor je kan doen.” “Da’s goed hoor. Je bent een beste jongen.” De Jong glimlachte en stond op. “Weet ik toch Sammie.”
Mulder en De Jong liepen terug naar hun auto. De regenbui was overgegaan in een lichte motregen. “Meende hij dat nou? “ vroeg Mulder. “Wat?” “Nou, dat hij een baantje zou willen.” De Jong opende het portier en ging achter het stuur zitten. “Deels… Of beter: Nu. Nu meent hij dat. Maar straks is hij het weer vergeten. Dan vervalt hij in oude patronen en herhaalt zich de hele boel.” “Gedoemd om eeuwig in hetzelfde cirkeltje door te gaan.” “Misschien.” De Jong keek naar de gevangenismuur en dacht even na. “De vraag is of dat in zijn geval zo erg is. Echt grote criminaliteit zal hij nooit doen. Hij rommelt maar wat aan. Zoals wij allemaal aanrommelen.” “Hmm.” Mulder wou iets terugzeggen maar bedacht zich. “Wat doen we nu?” “Terug naar Amsterdam. Daar is een poes die verzorgd moet worden.” De Jong startte de auto, zette hem in zijn achteruit en reed netjes het parkeerterrein af.
13
Mulder zat aan de keukentafel en keek toe hoe De Jong druk bezig was met krantenpapier en twee kartonnen dozen die hij even tevoren in de supermarkt had opgescharreld. “Ga je me uitleggen wat je aan het doen bent?” “Zeker, ik maak een kattenbak. En een slaapplek. Als jij nu even twee schaaltjes pakt? Water en voedsel…” Mulder stond op, opende een keukenkastje en vond twee schaaltjes. De één vulde hij met water, de ander met het kattenvoer dat De Jong in dezelfde supermarkt had gekocht. Hij zette de schaaltjes in de hoek van de keuken op de grond. “Wat je nu kunt doen...” De Jong gaf hem een kartonnen doos gevuld met krantenpapier op de bodem. “Is even wat zand halen uit de tuin. Dan hebben we een fijne kattenbak.“ “Woef.” Mulder nam de kartonnen doos, liep de gang in, opende de buitendeur en ging de tuin in. Hij zocht even, vond een roestige schop en schepte wat aarde in de doos. Hij liep weer naar binnen en gaf de gevulde doos aan De Jong. “Dank.” De Jong zette de kattenbak in de hoek, naast de schaaltjes. Mulder keek om zich heen. “Waar is het beest eigenlijk?” “Ligt te slapen op de bureaustoel van Vanderbelt. Best toeelijk eigenlijk, de ene baas is nog niet verdwenen of de andere heeft zijn plek al ingenomen.” De Jong zat op zijn knieën en legde een paar handdoeken, die hij gevonden had in één van de keukenkastjes, in de andere kartonnen doos. Mulder keek vragend. “Overdrijf je niet een beetje? Dat beest kan toch overal slapen?” “Dat beest, zoals jij het noemt, is zwanger.” De Jong keek op. “Hij is niet zomaar dik. Dat beest is een poes en de poes is zwanger. En als ie een beetje slim is, kan hij… eh… zij… fijn in deze doos bevallen.” De Jong stond op: “Klaar.” Hij keek voldaan naar zijn kattenhoekje waar links
een kartonnen doos stond met handdoeken er in, daarnaast twee schaaltjes met water en voedsel, en rechts de kattenbak. “Je mag tevreden zijn. Je bent een goede zorgpapa.” “Weet ik toch.” “Van wie is de poes eigenlijk? Iemand zal hem toch wel missen?“ De Jong haalde zijn schouders op. “Geen idee. Ik heb het doorgegeven op het bureau. Waarschijnlijk van één van de buren hier. Maar dat zijn er nogal veel en we kunnen moeilijk bij iedereen langs gaan.” Hij keek Mulder aan. “Even nog de poes aaien en dan weer aan de slag?” “Is goed.” De Jong liep de woonkamer in waar de poes zich uitgestrekt had genesteld op de bureaustoel van Vanderbelt. Het beest deed één oog half open, controleerde het bezoek, deed het toen weer dicht en begon zachtjes te spinnen. De Jong aaide de poes voorzichtig over zijn kop. “Goed jochie… Eh, meisje. We komen overmorgen weer terug. Tot die tijd moet je het zelf maar even redden.” Het beest begon harder te spinnen. Mulder keek van een afstandje toe. Hij had nooit veel met katten gehad en het weeë gedoe van De Jong ging hem net iets te ver. Hij zuchtte even en keek langs De Jong de tuin in. Het was voor de verandering eens droog. Een aardig zonnetje zelfs dat prettig de tuin in scheen. “De Jong!” “Wat?” De Jong draaide zich om en keek Mulder vragend aan. “Niet bewegen… Iemand staat ons te begluren. Vanuit de tuin.” De Jong draaide langzaam zijn hoofd naar het raam. Een gezicht keek over de muur van de parkeerplaats de tuin in. “Een man.” zei Mulder. “Ik denk niet dat hij ons ziet. Er achteraan?”
De Jong knikte. “Als jij nu over vijf minuten de tuin in loopt, ga ik achterom.” “Achterom?” “Via de voordeur. Voorom dus eigenlijk. Die parkeerplaats heeft links een ingang.” “Hoe weet jij dat?” “Tsss… Ik ben hier eerder geweest, weet je nog?” De Jong liep gehurkt onder het raam door de kamer uit en liep de gang in. “Doe maar vier minuten.” riep hij. Mulder knikte en keek weer de tuin in. Het gezicht was er nog steeds. De man bestudeerde het pand, aandachtig, zonder zich te bewegen. Mulder keek op zijn horloge. Nog drie minuten. Hij ging op zijn hurken zitten en bewoog langzaam de kamer uit. In de gang kwam hij overeind. Hij liep naar het einde van de gang, opende de houten deur, zette deze voorzichtig op een kier en wachtte. Hij keek op zijn horloge, nog één minuut. Hij bestudeerde de wijzer tot deze vlak bij de 12 was. Toen opende hij snel de deur en liep de tuin in, recht op de man af. Het gezicht staarde hem verbaasd aan. Mulder liep snel dichterbij: “Hallo.” De man reageerde niet. De ogen bleven verbaasd kijken. Toen leek hij zich te herstellen. Opeens klonk het geluid van een rammelend hek, gevolgd door een harde stem: “STOP!” De man keek geschrokken achterom. Het gezicht verdween, het geluid van weg rennende voetstappen volgde. Mulder rende naar de muur, keek er over heen en zag de man nog net verdwijnen tussen de geparkeerde auto’s. Mulder klom over de muur en stond niet veel later op een groot vierkant plein. Om hem heen auto’s, netjes in vakken geplaatst. Midden op het plein een bord met twee pijlen: ‘Grote auto’s’ wees naar links, ‘Kleine auto’s’ naar rechts. Mulder keek naar de borden en begon te grinniken. De Jong kwam aan gehold. “Waar is ie nu?” “Ergens daar rechts, tussen de auto’s.”
“Mooi. Dan kan hij niet weg. Er is maar één uitgang hier.” De Jong steunde even met zijn handen op zijn knieën om op adem te komen. Mulder keek hem aan: “Is jou nooit geleerd om ‘Stop Politie’ te roepen? Die vent schrok zich natuurlijk wezenloos.” “Vergeten...” De Jong kwam weer overeind. “Waar precies?” “Die hoek daar.” Mulder wees naar twee rijen auto’s die aan de achterkant van het plein stonden geparkeerd. “Ik links, jij rechts?” Mulder knikte. Beide agenten begonnen te lopen. De Jong links, Mulder rechts. “Wacht even.” De Jong stopte en ging op zijn buik liggen om onder de auto’s door te kijken. “Ha! Daar zit ie.” De Jong wees op een rij auto’s in de uiterste hoek van het plein. Ze liepen langzaam verder, tot vlak bij de rij auto’s. “Ehm.” Mulder stopte en fluisterde. “Voordat we weer achter hem aan moeten rennen… zal ik even?” De Jong stopte ook. “Zal ik even wat?” “HALLO!” riep Mulder hard. “Dit is de politie. We willen even met u praten.” Het bleef stil. “Police? Polizei?” probeerde Mulder. “You have some ID?” klonk een stem van achter de auto’s. “One moment, ” Mulder zocht even in de binnenzak van zijn jas, en vond het mapje met daarin zijn legitimatiebewijs. “Show yourself, so I can toss it over.” Achter de auto’s kwam een man van middelbare leeftijd te voorschijn. Hij bleef op een veilige afstand staan. Mulder gooide het mapje. De gooi was niet geweldig, te ver naar links waardoor het door gleed tot onder de voorkant van een auto. De man liep naar de auto, bukte zich, terwijl hij beide agenten in de
gaten bleef houden, zocht even en vond de map. Hij keek er even aandachtig naar, knikte toen en liep beide agenten tegemoet. De Jong keek omlaag. Van Lier schoenen, dezelfde die hij eerder op de dvd had gezien. Hij keek naar Mulder. Mulder knikte ten teken dat hij het ook had gezien. De man stond stil: “Yes?” “Well eh… why did you run away?” vroeg Mulder. “You, eh… Jij. Jij kunt Nederlands praten.” De man sprak met een zwaar Amerikaans accent. “Ik versta het maar spreek het niet makkelijk.” Hij keek De Jong aan. “You scared me. Ik schrok. Ik wist niet jullie politie waren.” “Zie je,” zei Mulder glimlachend tegen De Jong. “Daarom leren wij: Stop Politie!” “Ja, ja.” De Jong keek de man aan.“Wij willen graag met u praten. Kan dat?” De man knikte: “Sure.”
De Jong keek naar het koffiezetapparaat dat langzaam begon te pruttelen. Mulder keek naar de man aan de andere kant van de keukentafel. De man, op zijn beurt, keek geïnteresseerd om zich heen, de keuken aandachtig opnemend. Hij glimlachte toen hij het door De Jong gemaakte kattenhoekje zag. “Heeft u een naam?” vroeg Mulder. “Name? Eh ja. Richardson. Eric Richardson.” “Amerikaan?” Richardson knikte. “Amerikaans staatsburger. Ja.” De Jong zette drie kopjes op tafel, vond suiker en melk in de keukenkastjes, en zette die ook op tafel. Hij pakte een stoel, ging zitten en wachtte tot de koffie klaar was.
“Wat was u aan het doen?” vroeg Mulder. “Kijken. Looking, at het huis.” “Ja.” Mulder glimlachte. “Maar waarom?” “Mij mother… moeder… is hier geboren.” Richardson keek even naar het tafelbad. “In the war. De oorlog.” Hij zuchtte even. “It’s a long story.” Mulder leunde wat achterover. “Vertelt u maar. Wij hebben tijd.” De Jong bekeek Richardson terwijl de man vertelde. Begin 40, misschien iets ouder. Duidelijk Joods bloed in zijn aderen: Donkerzwart haar, klein beetje grijzend aan de zijkanten en een grote neus. Het verhaal dat Richardson vertelde, paste precies in de eerdere verhalen die Francken had verteld. Een joods gezin, wonend op de Hemonylaan 86. De moeder, geboren als Nelly Polak, was 7 jaar oud toen haar ouders werden gedeporteerd naar het concentratiekamp. Nelly Polak werd op het laatste moment door vrienden van de familie mee genomen en dook onder bij een Twentse familie in De Lutte. De ouders kwamen niet meer terug… Na de bevrijding ging Nelly samen met de vader van het Twentse gezin terug naar Amsterdam. Het huis aan de Hemonylaan bleek inmiddels door andere mensen bewoond. Geen papieren, geen bewijsmateriaal. Ze keerden onverrichter zake terug naar Twente waar Nelly werd opgenomen in het gezin. Later, eind jaren 50, gaat Nelly op de Holland- Amerika lijn werken. Daar ontmoet ze een Amerikaan, Mitchell Richardson. Ze trouwen, vestigen zich in Oregon en krijgen twee kinderen; Een jongetje Eric en een meisje Paula, vernoemd naar haar Nederlandse oma. “Last year, my moeder died. Cancer.” Richardson nam een slok van de koffie die De Jong had ingeschonken. “Toen besloten om terug te gaan naar mijn roots. Zien waar ze was geboren, wat er met het huis gebeurd was.” De Jong keek de man aan. “U heeft vakantie?” “Yes, long break. Drie maanden. Eerst Amsterdam, dan rondreizen door Europa”
“Hoe lang bent u al in Amsterdam?” “Twee weken,” antwoordde Richardson. “Lovely city. Rijksmuseum, Anne Frankhuis. Boeiend. Veel te zien” “Zoals dit huis….” voegde Mulder toe. “Ja, nu kan ik het ook nog zien aan de binnenkant.” Hij glimlachte. “Als u dat had gewild, waarom heeft u dan niet aangebeld?” vroeg De Jong. Richardson haalde zijn schouders op. “Ik durfde niet. Ik had geen idee wat ik moest zeggen. Ik heb die man één keer op straat gezien.” “Hij is dood.” Mulder stond op van de keukentafel. Richardson keek verbaasd. “Dead? Dood?” “Murdered,” zei Mulder. Hij zette zijn handen op tafel en keek Richardson doordringend aan. “En wij willen graag weten of u daar iets mee te maken hebt.” “Nee.” Richardsons stem ging een beetje omhoog. “Ik zei u al. Ik heb de man maar één keer gezien.” “Dat zei u ja.” Mulder begon heen en weer te lopen door de keuken, terwijl hij Richardson aan bleef kijken. “Maar u hebt een motief. Uw moeder had recht op dit huis. Het huis was gestolen. Misschien wel door Vanderbelt!” Richardson haalde zijn schouders op. “Daarom ben ik niet hier gekomen. It’s in the past.” “Het verleden kan genoeg reden zijn om wraak te nemen.” “Soms moet je het verleden laten rusten.” Richardson keek Mulder aan. “We can’t dwell on the past. Dan houdt het nooit op.” “Genoeg joden die er anders over denken!” Mulder ging weer aan de keukentafel zitten.
“I know. Deed mijn moeder ook lange tijd. Maar de laatste jaren niet meer. The subject was finished.” Richardson keek even naar De Jong. “Is er nog koffie?” De Jong knikte, pakte de kopjes en stond op. “Lekkere koffie. Nederlandse koffie.” Richardson glimlachte. “In de U.S. is het tegenwoordig alleen maar Starbucks en dat soort zaken. Mijn moeder maakte zelf koffie, filterkoffie.” Hij keek Mulder weer aan. “Wij hadden het goed. Het leven van mijn moeder was niet slecht. Gelukkig getrouwd, eigen bedrijf, een mooie farm… eh…” Richardson dacht even na. “Boerderij,” vulde De Jong aan terwijl hij koffie inschonk. “Boerderij ja. Een little bit the American Dream. Het was okay. Er was geen reden meer tot wraak.” “Hmm.” Mulder leunde tegen de keukenmuur terwijl De Jong weer ging zitten. “Wat zijn uw plannen de komende tijd?” vroeg Mulder. “Nog een weekje Amsterdam en dan naar Parijs. Rome, misschien ook nog Berlijn. En misschien nog naar Auschwitz, als ik in de right mood…. Ehm… goede stemming ben.” “Goed. Wij willen uw telefoonnummer en het hotel waar u verblijft. En voorlopig mag u niet terug naar de V.S.” Mulder keek de man aan. “Als wij iets vinden en u werkt niet mee, laten we u opsporen door Interpol. Oké?” “Okay.” De Jong nam een slok koffie. “Waarom spreekt u eigenlijk zo goed Nederlands? “ Richardson glimlachte. “Ja, het gaat beter hè. Als ik het even spreek komt het weer terug. Mijn moeder, zij had een… hoe noem je dat… Love hate relation?” “Haat- liefdeverhouding.”
“Nice word. Haat-liefdeverhouding… “ Richardson zei het langzaam. ”Mijn moeder had een haat-liefdeverhouding met Nederland. Ze was boos. Voor wat jullie met ons Joden hebben gedaan. Wat haar was aangedaan. Maar ze miste Nederland ook.” “Als ze heimwee had, ging ze altijd Nederlands spreken. Ik vond dat als kind grappig. Die harde grrrrr.” Richardson schraapte zijn keel nadrukkelijk. “Dus leerde ze mij de taal. Het werd een soort geheimtaal tussen mij en mijn moeder. Een beetje mijn vader pesten die er niets van begreep. Dat vonden wij grappig… Het was een extra band tussen mij en mijn moeder.” Richardson keek droevig. Het bleef even stil aan de keukentafel. De Jong verbrak het zwijgen. “Goed. U kunt gaan. Bedankt dat u met ons wilde praten.” “Is okay.” Richardson stond op. “Maar… zou ik nog even mogen rond kijken hier binnen? Nu ik hier toch ben? Wat foto’s maken?” De Jong knikte. “Wat denk jij?” vroeg Mulder nadat Richardson was vertrokken. “Ik geloof hem. Hij leek oprecht verbaasd toen je zei dat Vanderbelt dood was. En zijn verhaal was geloofwaardig.” “Misschien.” Mulder keek bedenkelijk naar de grond. “Bovendien,” De Jong wees naar het lege koffiekopje op de keukentafel waar Richardson gezeten had. “We hebben zijn vingerafdrukken.” “Slim van je.” De Jong pakte een plastic boterhamzakje uit een keukenla, tilde het kopje voorzichtig op, met een pen door het oortje, en liet het in het zakje vallen.
14
Agent Bruggink van de gemeentepolitie Amsterdam, had er even genoeg van. Genoeg van de avond, genoeg van de regen, genoeg van de herfst, genoeg van het politievak en eigenlijk ook genoeg van zijn leven. Dit leven althans, in het koude natte Amsterdam waar de avond was gevallen en zijn dienst nog een dik uur duurde. De agent schuilde onder een afdak en keek hoe de regen kleine kringetjes veroorzaakte op het water van de gracht. Agent Bruggink zuchtte. Net 50 jaar oud geworden, drie weken geleden gezellig gevierd op een druilerig verjaardagsfeestje waar hij niet om had gevraagd maar zijn familie vond het nodig. Je werd immers maar één keer 50. Hoedje op, toetertje in de mond. Heel ludiek. Toen het bezoek weg was, had hij de fles jenever, het enige geschikte verjaardagscadeau tussen voornamelijk huishoudelijke rommel, aan de mond gezet om zich vervolgens de volgende dag nog slechter voelend wakker te worden. 50 jaar oud, 30 jaar werkzaam als politieagent. Amsterdam van binnen en van buiten kennend. En dan moest hij nog een dikke 15 jaar voor hij eindelijk met pensioen kon. Vervroegde uittreding bestond niet meer. Nog 15 jaar op straat, de laatste jaren waarschijnlijk voornamelijk suf rapportjes tikkend achter zijn bureau. En agent Bruggink wist één ding zeker… dat zou hij niet volhouden. De regen tikte onverminderd door op het afdakje. Agent Bruggink kon hier moeilijk blijven staan. Politiemannen die niet tegen een beetje regen kunnen….Dat was niet goed voor het imago van de politie. Maar wat kon hem het imago van de politie schelen. Bovendien was er geen kip op straat. Iedereen was netjes binnen, thuis of in cafés. Warm en droog, achter koffie, bier, of sterke drank. Agent Bruggink had nog een klein beetje hoop op verandering in zijn leven. De dag na zijn verjaardag had hij al zijn moed bijeengeraapt en was naar de commissaris gegaan waar hij tot zijn verbazing had gemerkt dat de oude man aandachtig luisterde. De agent had lang gesproken over het missen van perspectief, het uitzitten van de rit, het gebrek aan motivatie. Hij had ook veel gezucht. En de commissaris had geknikt en hem aan het einde van het gesprek beloofd dat hij zou kijken wat hij voor de agent kon doen. Agent Bruggink had zich even beter gevoeld. Het begon harder te regenen. Het water in de gracht werd onrustig. Meer
kringetjes, hoger opspattend water. In de gedachten van agent Bruggink veranderde het water. Niet langer een groezelige gracht met opspattend water maar een spiegelgladde zee. Voorzien van een end wit strandje en een aangename zon... Iets klopte er niet aan het plaatje. Een verandering. Niet de zon, niet het strand. Het plaatje in zijn hoofd was perfect. Het plaatje voor zijn ogen… daar was iets mee. De oppervlakte van het onrustig opspattende water werd verstoord door een grotere vorm die langzaam zichtbaar werd aan de oppervlakte. Het duurde even voor het bij agent Bruggink door drong tot zijn 30 jaar ervaring iets vertelde aan zijn bewustzijn: Daar drijft een lichaam. Zijn ervaring vertelde nog iets: Hij moest handelen. Agent Bruggink, wakker geschud uit fantasieën en zelfmedelijden, was opeens opmerkelijk helder. Hij pakte zijn portofoon, melde zich bij het hoofdbureau en vertelde, kort en bondig, dat er een lijk in de gracht dreef. Een kwartier later was agent Bruggink niet langer alleen. Samen met vier agenten en een politiefotograaf keek hij toe hoe de Waterpolitie het lijk van een Surinaamse vrouw op viste uit de gracht. Een opgezwollen lichaam dat duidelijk al enkele dagen in het water lag. Een uur later was agent Bruggink op weg naar huis om daar de volgende dag een brief aan te treffen waarin hem werd mee gedeeld dat hij, op zijn verzoek, werd overgeplaatst naar de Nederlandse Antillen. Agent Bruggink wist niets van dit verzoek noch van de brief die nog moest worden bezorgd. Hij was slechts bezig om, regelmatig schuilend voor de regen, zo snel mogelijk thuis te komen. Om te douchen, in bed te liggen en de dag te vergeten, evenals de aanblik van het lijk dat hij zojuist gezien had. Om vervolgens de volgende dag opnieuw met frisse tegenzin op te staan tot hij aan het einde van de dag de brief vindt die zijn leven een stuk aangenamer zal maken.
Voor brigadier De Jong was het leven allerminst aangenaam. Hij werd thuis, liggend op de bank, wakker gebeld. Na enig gegrom, gevloek en wat water in zijn gezicht was brigadier De Jong wakker genoeg om collega Mulder te bellen die net thuis was na een allerminst geslaagd etentje met zijn vriendin. Ook brigadier Mulder gromde even. Een grom die echter snel plaats maakte voor een glimlach toen hij besefte dat hij een legitieme reden had gekregen om het huis
weer te verlaten. Een half uur later stonden beide agenten in het mortuarium op gepaste afstand naar het lijk van de huishoudster van Vanderbelt te kijken. “Die is dus boven water…” zei De Jong zachtjes, half naar het lijk kijkend en weer weg kijkend. “Tsss. Een woordgrap?” Mulder schudde zijn hoofd. “Nee, ongelukkige woordkeuze. Ik ben hier niet zo goed in.” De Jong richtte zijn blik naar de grond. Mulder kwam dichterbij en keek hoe de patholoog aandachtig het lijk onderzocht. Het grote naakte lichaam van de vrouw was opgezwollen en zat vol blauwe vlekken. Vreemd… hier lag dezelfde vrouw die eerder zo actief was geweest in het seksuele spel met Vanderbelt. Dezelfde vrouw die hij slechts kort had gesproken. “Waarom?” had ze gevraagd. Die vrouw was nu een opgezwollen pop geworden. Een wassen beeld dat nauwelijks nog op een mens leek. “Weet u al iets?” vroeg Mulder. “Hmm.” De patholoog keek op van het lichaam. “Ze heeft enkele dagen in het water gelegen. Grof geschat, een dag of drie. Maar dat is een voorlopige schatting. Wat is er met hem?” De lijkschouwer knikte naar De Jong die nog steeds op afstand stond en aandachtig zijn schoenen bestudeerde. “Hij kan niet zo goed tegen dode mensen.” “Handig als je bij de politie werkt.” De patholoog richtte zijn blik weer op het lichaam. Mulder glimlachte. “Al iets bekend over de doodsoorzaak?” “Verwurging vermoedelijk. In de nek en hals zijn duidelijk strepen zichtbaar.” Mulder kwam dichterbij en bekeek de opgezwollen nek. Twee rode strepen… tussen tal van blauwe vlekken.
De patholoog keek Mulder even kort aan: “Het was niet de bedoeling dat ze boven water zou komen. Er zaten touwen aan haar voeten. Ze is ongetwijfeld verzwaard geweest.” Mulder liep naar het voeteneinde en zag ook daar strepen rond beide enkels. “Waarom komt ze dan toch boven drijven?” “Gebeurt wel vaker. Stroming in het water, veel regen zoals nu. Dit weer is er ideaal voor. Zeker als het maar blijft regenen. De touwen komen in beweging en de knopen laten uiteindelijk los.” “Nog meer?” “Op dit moment niet. Als jullie me nu even fijn door laten werken, weet ik maandag meer. Als er meer te vertellen is, tenminste.” Mulder knikte, draaide zich om en verliet samen met De Jong de ruimte. “Wat doen we?” Ze stonden voor de ingang van het mortuarium. Mulder keek De Jong vragend aan. “De avond is nu toch al gebroken. Hallo? Kun je weer praten?” “Hmm…” humde De Jong. “Ja ja.” Hij hapte even naar adem. “Mijn lichaam gaat altijd raar doen… automatische kotsneigingen. Vooral bij dit soort lijken.” “Biertje doen?” Mulder wees naar een klein café aan de overkant van de straat. De Jong knikte. “Eerst even een glas water.”
De kroeg was nagenoeg verlaten. Eén man zat aan de bar, een andere man lezend aan een tafel. Ook De Jong ging aan een tafel zitten terwijl Mulder twee bier en een glas water bestelde. “Dit had ik niet verwacht.” zei Mulder terwijl hij de drank op tafel zette. “Nee…” De Jong nam een slok water. Hij kreeg al weer wat kleur op zijn gezicht. “Misschien hebben we iets over het hoofd gezien? Ik bedoel… Hadden we dit kunnen verwachten?”
Mulder haalde zijn schouders op. “Ik zou niet weten hoe...“ Hij dacht even na. “Verwurging dus. Kan dezelfde dader zijn.” “Kan, maar hoeft niet.” “Waar is ze gevonden?” “Ergens in West.” De Jong dacht even na. “Ik ben het vergeten maar ik zoek het maandag even op. Dan gaan we er zelf even kijken.” “Is goed. Proost.” Mulder nam een slok. “Zo heb je één lijk, zo heb je er twee.”
15
De Jong schuilde onder een boom langs de gracht en keek hoe de regen kleine kringetjes veroorzaakte op de oppervlakte van het water. Hij frommelde wat in zijn jaszak, vond een pakje sigaretten, haalde er één uit en stak deze aan. Het rookgenot bleef beperkt tot twee trekjes omdat welgemikte regendruppels zijn sigaret doorweekten. “Stik!” De Jong verfrommelde de sigaret tot een hoopje tabak en liet het op de grond vallen. Toen bedacht hij zich dat hij een brave burger was en dat hij dit eigenlijk niet zou moeten doen. Hij bekeek het hoopje afval bij zijn voeten… Niet echt mogelijk om hier nog een goede daad van te maken. Hij haalde zijn schouders op. Dan maar geen brave burger. Hij keek op en zag aan de overkant van de gracht Mulder aan komen lopen, in één hand een paraplu, in de andere een bruine envelop. “Handig hoor, zo’n paraplu….” zei Mulder niet veel later. “Ik ben bij de fotograaf geweest.” Hij hield de bruine envelop even omhoog en keek vervolgens naar de gracht. “Hier is ze opgevist?” De Jong knikte. “Waar zijn we hier?” “Amsterdam West, Staatsliedenbuurt. Van der Palmkade.” De Jong kwam naast Mulder staan, en schuilde onder zijn paraplu. Samen keken ze naar het water, een brede gracht die links een grote bocht maakte naar rechts. Verderop was een brug te zien. “Waar komt dit water op uit?” “Het IJ natuurlijk.” zei De Jong en wees richting de brug. “Drie bruggen verder sta je op de Tasmankade.” “Kunnen we ergens koffie drinken? Foto’s bekijken?” Mulder keek De Jong vragend aan. “In deze regen wordt dat zo’n smeerboel.” “Vast wel.” De Jong dacht even na. “Bij die brug… daar zat vroeger een goede koffiezaak.”
“Klinkt goed.” “Als jij die paraplu nu even goed recht houdt, lopen we saampjes gezellig die kant op en blijven we ook nog droog.” “Je gaat me toch geen arm geven, hè?” “Wees gerust. Ik vind je lief maar zo lief ook weer niet.” “Gelukkig maar.”
De mannen zaten aan een tafeltje, vlak bij de ingang van de koffiezaak met uitzicht op de gracht. Op tafel stonden twee kopjes koffie omringd door een tiental foto’s, met de rug naar boven om binnenkomende gasten niet op te schrikken. “Tja.” De Jong keek door het raam naar de gracht en dacht na. Foto’s van een drijvend lijk, politie die het lijk opvist, het lijk op de kade. Maria in een spijkerbroek en een uitgelobberde trui. De voeten vastgebonden met een touw, de rest van het touw bungelend over de kaderand en eindigend in het niets. Mulder pakte één van de foto’s, bekeek deze even en legde hem toen weer met de rug naar boven op tafel. ”Het touw lijkt redelijk gaaf. Onze lijkschouwer kan gelijk hebben.” “Vermoedelijk wel.” De Jong keek nog steeds naar het water. “Verzwaard met een stevige steen, een stuk metaal…. zoiets. En dan toch los gewieberd.” “Maar wat weten we nu? Is ze hier in de gracht gedumpt?” De Jong schudde zijn hoofd en keek Mulder aan. “Dat hoeft niet. Zo’n lijk kan zich verplaatsen, mee met de stroom van het water. Langzaam dat wel. Maar drie dagen is genoeg voor een behoorlijk eind.” “Zit er dan stroming in de gracht?” Mulder keek verbaasd naar het water. “Zeker, al het water in de grachten stroomt richting het IJ.” Hij dacht even na. “Maar er zijn meer mogelijkheden. Er komt hier redelijk veel binnenvaart langs.
Een lichaam kan aanhaken, mee gezogen worden…” Mulder keek bedenkelijk. “En is dat waarschijnlijk?” Opnieuw schudde De Jong zijn hoofd. “Niet waarschijnlijk maar wel mogelijk. Maar goed, als ik moet gokken… Dan is ze gedumpt op maximaal een kleine kilometer van waar ze gevonden is.” “En de dader zou dan misschien hier ergens wonen?” Mulder dacht even na. “Hmm, te eenvoudig gedacht vermoedelijk.” “Ja, dat zou inderdaad wat te gemakkelijk zijn. Half Amsterdam heeft een bootje. Als onze dader een beetje slim is, is hij gewoon gaan varen om vervolgens, ver weg van huis, het lichaam in het water te laten zakken.” De Jong keek weer even door het raam naar buiten. “Blijft de vraag over: Waarom? Waarom moest zij dood?” “He bah… Dat is zo’n onmogelijke vraag.” Mulder schudde zijn hoofd en nam een slok koffie. “Een onmogelijke vraag als je naar de zin van het leven vraagt, Mulder. Waarom gebeuren dingen? Waarom moet mij dit overkomen? Maar voor ons is het een relevante vraag omdat het ons kan wijzen naar de dader. Wist Maria iets? Was zij betrokken bij de dood van Vanderbelt? Het motief… Mulder. Het motief.” “En vertel mij, o wijze man. Wat is het motief?” “Dat weet ik dus niet maar ik zou het wel willen weten.” De Jong keek naar de gracht, dacht na en zweeg.
De Jong bekeek Suzanne aandachtig terwijl ze koffie bracht. Drie kopjes, netjes in een driehoekje gerangschikt op het bureau van de commissaris. Het vooruitgeschoven kopje voor de commissaris, de achterste twee kopjes voor Mulder en De Jong. Suzanne’s blonde haar was in een degelijk knotje gestopt. Lippenstift… niet te rood maar toch nadrukkelijk aanwezig, opgewerkte wimpers en een vleugje oogschaduw. Ze droeg een stemmig herfstpakje: bruine rok, lichtbruin open vestje dat uitzicht bood op een daaronder aanwezig strak zittend zwart truitje. Het geheel werd afgemaakt met modieuze zwarte
enkellaarsjes. De Jong dacht na. Hoe lang zou ze daar ‘s ochtends over doen? Een uur? Dan moest ze om 7 uur op. Heeft ze dat er voor over? Nee… Ze heeft routine en een plan. Ze weet precies hoe ze er die dag uit wil zien. Een half uur maximaal. Een mooie vrouw, dacht De Jong. Een slimme vrouw, dat ook. Berekenend, te berekenend voor mij… Ik ben slechts een sul. Ik drijf zo maar een beetje mee op de stroom van het leven. Hij schudde zijn hoofd. Dat wordt nooit wat… “Bedankt Suzanne.” “Graag gedaan meneer.” Suzanne schonk de commissaris een glimlach, negeerde Mulder en De Jong en liep de kamer uit. Mulder stond op, pakte de kopjes koffie, gaf één kopje aan De Jong en ging weer zitten. De commissaris zuchtte even, nam een slok koffie en zuchtte opnieuw. “Het wordt er al met al niet mooier op. Twee lijken…” Hij keek eerst Mulder aan, toen De Jong. “En geen duidelijk verband?” “Dat weten we niet meneer,” antwoordde Mulder. “We hebben in ieder geval nog geen aanwijzingen. Waarschijnlijk is ze gewurgd, net als Vanderbelt, maar dat is in beide gevallen een vermoeden. Voor de rest weten we weinig.” “En die meneer Richardson?“ “Hij lijkt schoon. We hebben zijn vingerafdrukken door de computer gehaald. Niets. Ook geen treffer met de vingerafdrukken bij Vanderbelt…. Die waren trouwens van Vanderbelt zelf.” De Jong keek op. “Die vingerafdrukken in het hoekje van de camera?” Mulder knikte. “Dat had je nog niet verteld. Hoelang weet je dit al?“ “Een kwartiertje. Ik werd door het lab gebeld.”
“Heeft Vanderbelt zelf die camera weg gehaald?“ De Jong keek verbaasd. Mulder schudde zijn hoofd. “Kan maar hoeft niet. Het kunnen oude vingerafdrukken zijn toen hij de camera op hing. Hij kan de camera later nog verplaatst hebben. Iemand anders kan de camera hebben weg gehaald en droeg handschoenen.” De Jong zweeg en dacht na. “Ik neem aan dat jullie nog bij Maria thuis gaan kijken?” vroeg de commissaris. “Jawel meneer,” antwoordde Mulder. “Daar hebben we nu geen toestemming meer voor nodig.” “Nee, dat klopt. Pluis haar uit. Kijk wie ze is. Er moet een verband zijn.” De commissaris keek boos. “Ik word wat moe van deze zaak. Er lijkt veel te zijn dat we niet zien en toch weten we nog steeds niets.“ “Niet veel meneer.” “Goed… aan het werk mannen. En kom met iets terug. En a.u.b. geen derde lijk!” “Nee meneer.” Beide agenten dronken snel hun koffie op en verlieten de kamer van de commissaris. “Was hij nou boos?” vroeg De Jong verbaasd terwijl ze terugliepen naar hun eigen kantoor. “Ik heb hem nog nooit boos gezien.” “Hmm.” Mulder dacht na. “Hij staat onder druk. Bezuinigingen. Ik hoorde zoiets in de kantine. De politiek wil snijden. Efficiëntere politie, minder kosten, meer daadkracht. En onze commissaris moet zich verantwoorden. Hij schijnt al de hele week overleg te voeren met een of andere topambtenaar op zijn bureau.” “Ach, arme ziel.” “Dus laten wij zijn lijden maar gaan verzachten.”
“Een goed plan. Op naar Maria?” vroeg De Jong. “Goed idee. Met de auto?” “Nee, het pontje. Het regent niet meer. We pakken de scooters en gaan gezellig met het pontje.”
16
De zon scheen volop waardoor Amsterdam de kans kreeg om zich even droog te schudden na alle regen van de afgelopen dagen. Op het pontje, dat inmiddels halverwege het IJ was, bevond zich een klein groepje mensen. Onder hen Mulder en De Jong. De Jong stond aan de voorzijde van de veerboot en zag hoe de overkant snel naderde. Wat een kort ritje eigenlijk, dacht De Jong. Een tocht van nog geen 10 minuten. Hij keek achterom en zag hoe Mulder met gesloten ogen op het middendek bij de twee scooters stond. De zon op zijn gezicht, zich louterend aan de warmte. Geen sentiment… dacht De Jong. Mulder heeft geen gevoelens bij deze tocht. De Jong had die wel. Gevoelens gekoppeld aan herinneringen werden opeens weer actief in zijn bewustzijn. Een kind, heen en weer varend op het pontje. Een tocht die in de beleving van het kind uren duurde maar in werkelijkheid, ook toen waarschijnlijk, nog geen 10 minuten bedroeg. Vrijheid, weg van huis. Even proeven aan ongekende mogelijkheden, telkens als het pontje de haven verliet. Het hoogtepunt was halverwege het IJ, daar waar het water op zijn breedst was. De hoop dat het pontje dit keer misschien niet rechtdoor zou varen maar het ruime sop koos. Mee varend in het kielzog van de grote binnenvaartschepen, over het IJ, weg uit Amsterdam. Op weg naar een nieuw leven vol vrijheid en avontuur. En telkens was er de teleurstelling als het scheepje toch gewoon rechtdoor bleef varen. Maar de teleurstelling woog niet op tegen de hoop, de mogelijkheid dat het deze keer wellicht toch anders zou gaan. De veerboot minderde vaart. Aan de overkant stond een groepje mensen te wachten, klaar om aan boord te gaan. De Jong liep terug naar het middendeel waar Mulder nog steeds met gesloten ogen bij de scooters stond. Hij tikte Mulder zachtjes op zijn schouder: “We zijn er.” “Wat?” Mulder schrok op. “Amsterdam Noord. Wakker worden.” “Grmph.” Mulder opende zijn ogen, schudde even met zijn hoofd en pakte toen zijn scooter. Beide agenten wachtten tot alle opvarenden van boord waren, en reden als laatste met hun scooter de kade op. De Jong voorop, Mulder vlak achter hem aan.
Niet veel later parkeerden ze hun scooters onder de doorgang van het wooncomplex aan het Breed en liepen het trappenhuis binnen. “Het ruikt nog steeds naar pis,” bromde De Jong terwijl ze de trappen op liepen. “Had je gedacht dat het minder zou worden dan?” “Hmm… Ik weet niet wat ik dacht.” De Jong zweeg. Ze liepen verder omhoog, op naar de vierde etage.
“Eh.” De Jong keek naar de rode deur van het appartement van Maria. “Hoe komen we eigenlijk binnen?” “Onder die plantenpot.” Mulder wees naar een vetplant die links naast de deur stond. “Ik heb de woningbouwvereniging gebeld. Ze zeiden dat ze een sleutel klaar zouden leggen.” “Jij denkt ook aan alles.” “Ik heb zo mijn momenten.” De Jong tilde de plantenbak op en vond de sleutel. De Jong keek even naar de sleutel in zijn handen. “Ze moeten waarschijnlijk nog technisch onderzoek doen hè…” “Vermoedelijk wel ja.” knikte Mulder. “Goed.” Hij zocht even in zijn jas, haalde zijn handschoenen te voorschijn en opende de voordeur. Beide agenten kwamen in een klein slecht verlicht halletje. De Jong liep verder, opende een tweede deur en kwam in een donkere woonkamer. Hij zocht even en vond toen een schakelaar. “Eh, wij zijn toch in Amsterdam- Noord?” vroeg Mulder. “Eh, ja. Zo net nog… maar nu?” De Jong keek verbaasd om zich heen. Langs de muren, grote wandkleden. Kleuren geel, rood en paars. Een grote varen in één hoek van de woonkamer, bamboe in de andere. Langs de wanden, houten kastjes.
“Wat is dit?” “Een klein stukje Suriname vermoed ik zo.” De Jong liep verder de woonkamer in. Langzaam, alsof hij een nieuwe wereld binnen trad die voorzichtig ontdekt moest worden. Zijn geest moest omschakelen. Een verwachtingspatroon werd door midden gezaagd en dus was hij wakker in een nieuw hier en nu. Verwachting: laag inkomen, standaard inrichting. Dus grote bank, grote tv, luie stoelen, een lage tafel om de benen op te leggen. En dat alles in tweedehands of IKEA-meubilair. Werkelijkheid: kleurige wandkleden, planten, matjes op de grond, kleurige kussens op de matjes. Een rij van lage houten kastjes langs een wand. Op de kastjes kaarsen, wierook en potpourri. En nergens ook maar iets van een tv te bekennen. De Jong stond stil, midden in de woonkamer, terwijl Mulder aandachtig rond liep.Mulder ging op zijn hurken zitten, trok zijn handschoenen aan en opende één van de kastjes lang de muur. Hij rommelde even, haalde een zakje tevoorschijn en rook er even aan. “Weed?” vroeg De Jong. Mulder schudde zijn hoofd. “Nee, kruiden. Maar geen kruiden die ik ken.” Hij opende nog enkele kastjes, vond een soort van houten schaal en liet deze aan De Jong zien. “Wat is dit ook al weer?” De Jong kwam naderbij gelopen. “Ehm, een groot uitgevallen kokosnoot?” “Beetje erg groot voor een kokosnoot. Kom…” Mulder dacht na. “Vroeger had je daar van die sierdingen van. Hoe heet dat nu? Ehm….bassen…” “Kalebas.” “Dat is hem. Een kalebas. Een halve kalebas… Die zie je niet zo vaak.” Mulder dacht even na, haalde toen zijn schouders op en opende de laatste twee kastjes. De Jong ging naast hem op de grond zitten, keek mee en zag een grote
hoeveelheid sieraden: Kettingen, ringen, armbanden. Mulder pakte een armband en bekeek deze onderzoekend. Hij hield hem omhoog en wees met zijn vinger naar een symbool. De Jong zag een slang, traditioneel vorm gegeven in een Svorm. Mulder legde de armband weer weg, pakte een andere en hield hem opnieuw voor De Jongs neus. De Jong zag een slangenkop. De Jongs benen begonnen pijn te doen. Hij ging weer staan. “Wat is je punt? Ze hield van slangen, dat mag toch? Mensen hebben sierraden met doodskoppen, olifanten, hertjes, hondjes en wat al niet meer zij. “ “Hmm.” Mulder deed de kastjes dicht en stond ook op. “Hmm wat?” “Hmm niks. Ik weet het niet.” Mulder keek om zich heen. “Wat hebben we nog meer? Slaapkamer en studiekamer? Zoiets?” De Jong wees naar een deur links achter in de woonkamer. Mulder liep langs hem heen, opende de deur en stond in een kleine studiekamer. Bij het raam een houten bureau met daarop een oud model computer. Aan de linkermuur een standaardboekenkast en aan de andere muur een metalen archiefkast. Tegenover het bureau, een halfopenstaande deur die toegang gaf tot de slaapkamer. “Hier houdt Suriname dus op,” zei De Jong die nu achter Mulder stond en mee keek. “Regelrecht van de IKEA.” “Ach, jij koopt daar ook?” De Jong bromde even, dacht na of hij iets onaardigs terug zou zeggen maar zweeg. Hij liep naar de openstaande deur en kwam in de slaapkamer. Deze ruimte was iets groter. Een eenpersoonsbed, nachtkastje, een stoel met wat kleren er op en een grote kledingkast die de hele wand bestreek. “Eenvoudig.” zei Mulder die nu ook in de slaapkamer stond. “Opnieuw IKEA, behalve die kast. Die is wel erg bovenmaats. Maak eens open.” Hij porde De Jong, die in de weg stond, in de rug. De Jong liep naar de kast en opende twee van de drie grote deuren. Kleren werden zichtbaar, veel kleren en nog meer schoenen.
De Jong haalde zijn schouders op: “Een typische vrouwen kast. Teveel spullen, zo zijn vrouwen nu eenmaal.” “Ga eens weg.” Mulder manoeuvreerde in de smalle ruimte tussen bed en kledingkast langs De Jong en bekeek de kleren wat beter. Diverse setjes, netjes hangend aan haakjes. Winterkleding links, zomerkleding rechts. Mulder deed beide kastdeuren dicht en opende de derde deur. Opnieuw kleding maar kleuriger, lange jurken, rijk versierd. De Jong keek mee. “Heel netjes toch? Linkerhelft Nederland, rechts Suriname. Maria leeft in twee werelden maar houdt ze netjes gescheiden.” “Hmm.” Mulder schoof de haakjes van links naar rechts en haalde een lang wit kleed, voorzien van rode en blauwe strepen, tevoorschijn. “En wat is dit?” “Een wit kleed voorzien van kleurige strepen?” “Ja, ja. Knap van je. Maar…het doet me denken aan iets. Maar wat?” Mulder rommelde verder in de kast. “Hier. Nog één….” Hij pakte opnieuw een kleed, wit voorzien van paarse strepen. Keek er even naar en hing het weer terug. “En nog één.” Mulder hield opnieuw een kleed tevoorschijn. Wit, met rode en gele strepen. De Jong werd ongeduldig. “Mevrouw kleedt zich eigenzinnig. Dat mag toch?” “Alles mag.” Mulder deed de kledingkast weer dicht. “Maar… er is iets mee.” Hij draaide zich om, liep de slaapkamer uit, door de studeerkamer naar de woonkamer en ging op één van de kussens op de grond zitten. “Ga je me nog iets vertellen?” De Jong kwam naast hem zitten. “Nee. Laat me even denken.” Mulder zat recht op, keek onderzoekend om zich heen en zweeg. De Jong zweeg ook. Omdat Mulder niet wou praten en omdat De Jong even niets te zeggen had. Hij voelde opnieuw verwarring. Teveel vreemde indrukken. Hij zat op een kussen op de grond in een volkswijk in Amsterdam-Noord, maar ook weer niet. Hij zat in een beleving. Een beleving die hij niet direct kon plaatsen. Een Surinaamse beleving. Een wereld van kleur: samengebracht in zo’n 20 vierkante meter woonkamer. Eén deur verder was er een totaal andere
beleving, een IKEA-beleving. En dan was er nog, vijf meter achter zijn rug, de voordeur. Opnieuw een deur die toegang gaf tot opnieuw een andere beleving: een kale galerij, een trappenhuis waar het stinkt naar pis en muren vol graffiti: “Fuck you! Zakkenvullers! Reno was here, Jeroen was here. Kut, lul. Neuken…” De Jong liet het inzinken. Teveel verschillende belevingen verspreid over een te kleine ruimte. Teveel om in één keer op te nemen. Hij concentreerde zich op zijn ademhaling. Los laten, gewoon ademhalen. Verder niets. Hij legde zijn handen in zijn schoot en voelde hoe zijn buik op en neer ging. Rustig op en neer… Niets bijzonders, iets gaat vanzelf. Loslaten… Opeens voelde hij de stilte. Geen geluid. Geen actie die vraagt om reactie. Een Mulder die naast hem zit, op een kussen en niets hoeft. En hier zit De Jong die ook niets hoeft en even geen duidelijk idee heeft waar hij is. Een glimlach verscheen op zijn gezicht. We zijn op onderzoek, officieel in functie, maar we doen even niets. En dat mag. Door hogerhand bepaald. Het is oké…. Het bleef nog even stil. Toen kwam de vragen terug. Waar ben ik? Wie is Maria? Daarom ben ik hier. Wie is Maria? Een schoonmaakster maar meer dan een schoonmaakster. Een vrouw die alleen leeft… Maar wel een gescheiden leven, twee werelden die ogenschijnlijk niets met elkaar van doen hebben. “Won…” Mulders stem verbrak de stilte. “Nee, geen won.” “Won?” De Jong, wakker geschrokken uit zijn overpeinzingen, keek Mulder vragend aan. “Geen won zeg ik toch.” Mulder keek geïrriteerd. “Deze ruimte…” Zijn hand wapperde om hem heen. “Religie, De Jong. We hebben te maken met religie.” “Oké.” De Jong haalde zijn schouders op. “Wat zou dat?” “Dat vertelt ons iets meer over Maria.” Mulder keek weer om zich heen. “Maar ik kan er maar niet op komen. Die Surinaamse religie… hoe heet dat ook alweer?” “Je zei won.”
“Ja, maar dat is het niet.” “Pon, ton, ron… helpt dat?” “Niet echt.” Mulder zuchtte even. “Ik zou het moeten weten. Ik heb er dossiers over bestudeerd. In kaart brengen van religies in Nederland.” Hij legde zijn hoofd in zijn handen. “Kom, hoe heet dat nu?” “ Ik doe een rijtje.” De Jong ging rechtop zitten en dreunde op: “Christendom, Boeddhisme, Taoïsme, Hindoeïsme. Ehm… Jodendom.” Hij pauzeerde even. “Of, individueler…. Boeddhist, Taoïst, Hindoeist… Heet dat zo? Hindoeist… Of Hindi?” “Winti!” Mulder keek blij. “Ben je toch nog van nut. Winti! Onze huishoudster deed aan winti. Ha!” “Winti…” De Jong dacht na. Een Surinaamse religie… In ieder geval aan Suriname verbonden maar het zei hem verder niets. Mulder stond op en begon heen en weer te lopen. “Winti… Het komt terug, langzaam.” Hij tikte met zijn knokkels op zijn hoofd. “Kom op hoofd…” Hij stond even stil. “Winti, winti…. Die kettingen, slangen. Dat klopt. Die kokosnoot, nee… kalebas. Daar was ook iets mee. En die kleding…Wit, blauw, rood. Winti kleuren… Papawinti, mamawinti…” Mulder liep weer verder, heen en weer, op en neer. “Hou op. Je maakt me duizelig met je heen en weer geloop.” De Jong stond op. “Goed, ze deed aan winti. Of ze is winti, of hoe je dat moet noemen. Dat kunnen we later onderzoeken. Moeten we hier nog iets?” Mulder hield op met zijn heen- en weer geloop en keek even door het raam naar buiten. “Nee, we zijn hier wel klaar. Maar eens met de buurvrouw praten?” “Die van de roti? Ja, lijkt me prettig.”
Beide agenten waren weer in Amsterdam-Noord, op een winderige galerij, waar de zon had plaats gemaakt voor donkere dreigende wolken. De Jong drukte twee
keer op de deurbel van 433. De deur ging open. De Surinaamse buurvrouw keek hen vriendelijk aan. “Ach jullie weer. Politie.” “Dag mevrouw. Wij weer. Kunnen we even met u praten?” De Jong glimlachte vriendelijk. “Jawel hoor, kom maar verder.” Ze liep voor hen uit naar de woonkamer. De flat leek qua grootte en indeling exact op die van Maria maar verder was er geen enkele overeenkomst. De inrichting was buitengewoon normaal. Een bank, twee fauteuils en natuurlijk een grote televisie. De Jong rook opnieuw fijne etensgeuren. Hij keek de vrouw, die in een van de fauteuils was gaan zitten, vriendelijk aan. “U bent aan het koken?” “Jazeker.” Een glimlach verscheen op haar gezicht. “Gado gado. Mijn man komt straks thuis. En mijn zoon eet vanavond mee. Hij woont al jaren op zichzelf maar komt bijna elke week langs om even mee te eten.” “Niets zo lekker als moeders eten,” zei De Jong. De glimlach van de vrouw werd groter. Ze wees uitnodigend naar de bank. Beide agenten gingen zitten. “Wat kan ik voor u doen?” “Wij zochten uw buurvrouw, weet u nog?” Mulder keek de vrouw onderzoekend aan. “We hebben haar gevonden. Ze is dood.” “O… Maar…” Het gezicht veranderde van uitdrukking. De glimlach verdween, de ogen werden groter, de mond ging open. “Maria? Maar hoe, wat?” Mulder vertelde in grote lijn wat er gebeurd was. “Ze is vermoord? Maria?” Ze fluisterde. “Zeer waarschijnlijk.”Mulder pauzeerde even, en vervolgde toen op zachte toon. “Heeft u misschien enig idee waarom. Iemand met wie ze ruzie had?” Ze schudde haar hoofd. “Nee, ik… Goh… Sorry hoor.” Ze stond op, liep naar de keuken en kwam even later terug met een glas water. Ze ging weer zitten, nam een slok en keek even naar het glas in haar hand. “Maria…Sorry, ik… Dit is zo onverwacht.” Ze nam opnieuw een slok water.
Mulder knikte. ”Neem uw tijd maar hoor.” Ze nam nog een slok water en zette toen het glas op tafel. “Maria en ik…” Ze keek voor zich uit naar de grond. “We spraken elkaar niet meer. Maria… is nogal veranderd de laatste jaren.” Ze zweeg even en keek toen Mulder aan. “In het begin… Toen ze hier kwam wonen was het heel gezellig. We kwamen elke dag wel even bij elkaar over de vloer. Maar de laatste jaren trok ze zich steeds meer terug. … We zeiden alleen nog maar goedendag. Als ik haar al zag….” “Hmm,” Mulder dacht na. “Is er iets veranderd in haar leven?” “Haar man…. een slechte man. Maria woonde hier eerst alleen. Haar man zou later komen vanuit Suriname. Dat duurde nog zeker twee jaar. Hij is hier drie maanden geweest en was toen opeens weer weg. Terug naar Suriname.” “Waarom een slechte man?” “Hij sloeg haar… Ik kon het door de muren heen horen. Maria wou er niet over praten maar… Sinds die tijd is ze erg veranderd. Ze kwam niet meer langs. Ze leek vooral in zichzelf gekeerd. De laatste jaren spraken we elkaar eigenlijk niet meer.” “Hoe lang is dit allemaal geleden?” vroeg Mulder. “Dat haar man kwam en weer verdween.” “Een jaar of vier, ongeveer.” “Hmm,” Mulder dacht na en zweeg. “En de laatste tijd?” vroeg De Jong nu. “Iets opvallends gezien of gehoord? Vreemde dingen?” Ze schudde haar hoofd. “Niets…” “Goed.” Mulder stond op. De Jong volgde. “Misschien komen we later nog wel eens langs. Voorlopig weten we genoeg.”
“He gat, het is weer gaan regenen.” De twee agenten stonden onder de betonnen
tussendoorgang van het complex. De Jong keek mistroostig voor zich uit. “Wat denk je over haar verhaal?” “Tja,” Mulder dacht na. “Als ze de waarheid spreekt, en waarom niet… Dan was Maria een beschadigde vrouw. Een vrouw die eerst mishandeld wordt door haar man en later in de steek wordt gelaten door dezelfde man.” De Jong knikte. “Dus ligt het voor de hand dat ze wraak wil nemen… Van slachtoffer naar dader. Op zoek naar rechtvaardiging.” “Je denkt dat ze Vanderbelt heeft omgebracht?” “Hmm…” De Jong begon moeilijk te kijken. “Feitelijk zou het kunnen. Ze was de laatste die hem heeft gezien. Waarschijnlijk dan, afgaande op de beelden van de bewakingscamera. Maar toch… ik geloof het niet. Gevoelsmatig klopt het niet.” “Kunnen we daar iets mee? Met jouw gevoel?” “Nee, misschien niet. Maar voorlopig heb ik niet veel anders te bieden.” De Jong bleef moeilijk kijken. “Bovendien blijft de vraag. Als zij Vanderbelt heeft vermoord? Wie heeft Maria dan vermoord? En waarom?” “Geen idee…” Mulder keek naar de regen en zweeg.
17
Mulder keek op van zijn computer: “Een email van de patholoog.” De Jong wou net een hap nemen van zijn gevulde koek maar legde deze bij het horen van het woord patholoog neer op tafel.“En?” “Niet veel nieuws. Vermoedelijke doodsoorzaak: wurging. Circa drie dagen in het water gelegen.” “Fijn, dat wisten we al.” De Jong pakte de koek weer op, nam een hap, vermengde deze met een slok koffie en keek even blij. Mulder stond op en begon voor het raam heen en weer te lopen. “Ik word chagrijnig van dit gedoe!” De Jong zei niets en at rustig door. “We hebben helemaal niets! Losse eindjes, vreemde verhalen, onaffe verhalen… Wat moeten we nu?” Mulder stopte even met heen en weer lopen en keek De Jong aan: “Word jij daar niet chagrijnig van?” De Jong schudde zijn hoofd en slikte een stukje gevulde koek door: ”Nee, ik ben nu aan het genieten van een gevulde koek. Blijf jij maar lekker heen en weer lopen, geniet ik even verder.” Hij nam opnieuw een hap van zijn koek en keek weer blij. Mulder schudde meewarig zijn hoofd en begon weer heen en weer te lopen. De Jongs telefoon ging over. De Jong begon sneller te kauwen, slikte door, en pakte de telefoon op. Hij noemde zijn naam en begon te hummen. ”Hmm. Ja. hmmm. Oké. Hmmm. Twee man. Hmmm. Ja… Donker haar, spijkerbroek. Suède winterjas. Hmm, hmmm.” Terwijl hij luisterde bekeek De Jong de heen en weer lopende Mulder. Zijn donkere haar, enigszins krullend. Zijn spijkerbroek, stoned washed. Om de bureaustoel van Mulder hing zijn lichtbruine suède winterjas. “Ja, oké. Hmmm. Hmmm.” Hij luisterde hoe Sammie de tweede man beschreef. Een man die verdacht veel op De Jong leek. “Hmm, blond. Spijkerbroek. Hmm. Donker bruin leren jasje.”
De Jong schudde even zijn hoofd. “Goed. Bedankt. Hou me op de hoogte.” Hij legde de telefoon neer. “Wie was dat?” Mulder was weer even gestopt met heen en weer lopen. “Sammie. Die vertelde over twee mannen die bij Maria thuis zijn geweest. “ “O?” “De één leek verdacht veel op jou, de ander enigszins op mij.” Mulder gromde. “Da’s lekker handig. Wij hebben hem toch niet meer nodig?” “Nee, niet echt.” De Jong haalde zijn schouders op. “Maar ach, dan heeft hij iets te doen en voelt hij zich even belangrijk. Werkverschaffing en een gevoel van nut…. Belangrijke zaken voor ieder mens.” Mulder dacht even na: “Hoe doen ze dat eigenlijk? Hoe houden ze zo’n woning in de gaten?” “Een netwerk. Of beter, een netwerkje van mensen die daar wonen.” De Jong slikte het laatste restje gevulde koek door. “Veel werklozen, illegalen, oudere mensen. Mensen die thuis zitten en niets te doen hebben. Eén oog op de tv, één oog naar buiten gericht. Zien ze iets… belt de één de ander en uiteindelijk belt iemand Sammie.” “Goh, klinkt best georganiseerd.” “Valt wel mee hoor. Dat is een groot appartementencomplex. Daar wonen misschien wel 500 mensen. Sammie kent 10 man. Die kennen ieder weer 10 man en zo heb je potentieel al 100 mensen die af en toe even naar buiten kijken. Zien ze onbekende auto’s of onbekende gezichten, dan geven ze dat door.” “En daar worden ze voor betaald?” “Soms. Een klein bedrag. Of cadeautjes: gestolen cd-spelers, dvd-spelers, de nieuwste televisies… dat soort dingen. Bovendien hebben de meeste mensen er zelf ook belang bij. Geloof maar dat in dat complex veel illegale weedteelt zit, om maar één ding te noemen. Dan is het fijn als ze op tijd gewaarschuwd
worden wanneer er bijvoorbeeld politie komt kijken.” De Jong dacht even na. “Daar komt bij… Ze hebben toch niets te doen en krijgen zo weer een doel. Beetje onderling gemeenschapszin ook. En, als gezegd, af en toe krijgen ze ook daadwerkelijk iets in handen, cadeautjes dus.” “Hmm.” Mulder ging weer zitten. Hij draaide zijn bureaustoel richting het raam en dacht na. Het werd stil op het kantoor. De Jong keek hoe Mulder nadacht. Zijn blik dwaalde af naar buiten... Miezerregen, tikkend op de ramen. Onrustig heen en weer zwiepende takken op de achtergrond, bijna volledig kaal. De winter was in aankomst. Kortere dagen, vroeger donker. De Jong merkte het aan zijn gemoed waar het chagrijn zich langzaam maar nadrukkelijk begon te roeren. Nog een dikke maand en dan Kerst en Oud en Nieuw. Een klein lichtpuntje… Anonieme dagen waar niets hoeft. Even geen agent meer zijn. En de mogelijkheid om weer eens boeken lezen. Er lag nog een flinke stapel waar hij maar niet aan toe kwam. Levinas, uit het Frans vertaald; De ogen van de ander. Hij was er nog niet aan begonnen. Oud werk van Kafka, vroeger ooit gelezen maar tijd om te herlezen. En ook lichte kost: Rechter Tie. De wijze rechter Tie in het oude China… Streng doch rechtvaardig. Een goed zwaardvechter ook die er altijd in slaagde de mysterieuze moorden waar hij mee te maken kreeg, op te lossen… Het duurde niet lang of De Jong bevond zich in het oude China, voortsjokkend op een paard, door het land reizend en daar waar nodig onrecht bestrijdend… Mulder, onbewust van De Jongs reis door het oude China, had zich inmiddels omgedraaid en was druk bezig achter zijn computer. Hij zocht een website, knikte goedkeurend toen hij deze gevonden had en drukte op enkele knopjes. Niet veel later spuugde de printer een papiertje uit waar Mulder aandachtig naar keek en vervolgens op begon te tekenen. De Jong merkte niets van dit alles. Zijn gedachten hadden de voor de hand liggende weg genomen. Niet langer voortsjokkend op een paard maar nu in het gezelschap van één van zijn vele bijvrouwen. De vrouw was schaars gekleed en masseerde hem met aangenaam geurende oliën. De wijze rechter De Jong mocht rusten na een lange stoffige dag in een oud land, waar hij en hij alleen, de mysterieuze misdaden moest zien op te lossen. Maar dat kon wachten. Nu mocht de rechter even aandacht hebben voor de parmantig opstaande kleine borsten van de vrouw wiens kleed opeens was verdwenen. Ze ging bovenop hem zitten en
bewoog zachtjes heen en weer… “Ik heb een theorietje.” Een vel papier danste opeens voor zijn ogen. “Hè gat, moet dat nu?” “Ja,” zei Mulder die naast hem stond en een vel papier op zijn bureau legde. “Zomaar een gedachte. Misschien wat door geschoten, misschien ook niet. Maar denk even met me mee.” Mulder pakte zijn bureaustoel en kwam naast De Jong zitten. “Dit hier…” zijn vinger tikte op het vel papier. “Is een kaartje van het centrum van Amsterdam.” “Ja… Ik herkende al zoiets.” “En dit…” Mulders vinger wees op een door hem zelf getekend kruis. “Is de plek waar Maria is gevonden. Amsterdam-West, Staatsliedenbuurt, Van der Palmkade.” “Oké…” “Nu dacht ik aan iets wat jij zei. De moordenaar dumpt zijn lijk niet vlak bij zijn eigen huis.” “Meestal niet nee.” De Jong bekeek het kaartje voor zijn neus wat beter. Mulder had met een rode stift een kruis gezet en twee cirkels getekend. “Oké, dus wat doet onze man?” “Of vrouw.” “Goed. Wat doet onze dader? Onzijdig. Hij, of beter het. Het gaat een stukkie varen. Op zijn eigen bootje. En het gaat dat lijk niet dumpen vlak bij huis. Nee, Het, met hoofdletter H, dumpt het lijk op het meest verre punt dat hij kan bedenken. En dus… “ Mulders vinger tikte enthousiast op het vel papier. “gaat hij er precies 180 graden tegenover zitten. Zo simpel denken wij mensen toch? Ik vermoord een mens in Zuid, dan dump ik het lijk in Noord. In ons geval, het lijk is gevonden in West, dus is het vermoord in Oost.” “Ehm…”
“Laat me nou even.” Mulder zuchtte kort. “Het lijk is vermoord in Oost, gedumpt in West op het meest verre punt dat hij, of zij, kon bedenken. En, dan maken we er een realistische tocht van. Onze moordenaar gaat geen enorme rit maken en kilometers varen, dat past niet binnen zijn realiteit. Het… ehm voor het gemak toch maar even hij… Hij wil er geen uren over doen. Hij is immers net zo lui als ieder ander. En hij vertrouwt op het feit dat het lijk toch niet gevonden wordt. Hij, of zij, heeft immers al de moeite gedaan om het lijk te verzwaren. Dus gaat hij niet nog eens dubbele moeite doen door extra veel kilometers te maken.” De Jong ging geamuseerd achterover zitten: “Ik luister meneer de professor. Toe, vertel!” “Daar ben ik mee bezig. Goed… Als ik binnen de grachten van Amsterdam blijf, kom ik uit op het Oosterpark, het Amstelhotel en de Amstel. Dat is de rand van deze eerste cirkel, precies 180 graden tegenover de plaats waar Maria gevonden is.” Mulders vinger tikte opnieuw op het papier en wees op de eerste cirkel. “Dat noem ik, in deze theorie, de Reële Cirkel. Hoofdletter R, Hoofdletter C. Reëel dus. Hij heeft een plan, maar niet al te uitgebreid voorbereid. Ook heeft hij er nog een leven naast en wil er geen dagen aan besteden. Dus doet hij wat hij maximaal nodig vindt. Maximaal kwijt kan aan energie en tijd. Om daarna op tijd terug te zijn en nog even gezellig te gaan doen in het café.” Mulder keek van het papier naar De Jong die aandachtig de kaart zat te bekijken. “Je bent er nog? Goed, we gaan verder. Stel nu dat hij meer ruimte in zijn leven heeft, meer tijd, meer energie… dan hebben we de tweede cirkel. Dus meer vaartijd, meer kilometers en eventueel een snellere boot. Dan komen we uit op plekken als de Rivierenbuurt, Duivendrecht etcetera. Ook op 180 graden maar een zone verder. Dus, we naderen het einde van het college… Ergo, of eenvoudiger, logischerwijs... Danwel, de logische conclusie is: Op één van deze plekken in Oost woont onze dader.” “Hmm.” De Jong ging achterover zitten. “Aardig. Aardig bedacht. “ “ik voel een maar…” “Eentje maar?” De Jong keek weer even naar de kaart. “Ik kan er wel meer bedenken. Om te beginnen. Het zijn niet de meest logische vaarroutes. In jouw
voorbeeld zou hij bijvoorbeeld vanaf de Amstel in Oost via allerlei kanaaltjes naar West moeten varen. Maar dat kan veel sneller. Kijk maar op de kaart.” Nu was het De Jong die met zijn vinger op de kaart tikte en een denkbeeldig lijntje trok. “De Van der Palmkade loopt rechts zo door naar het IJ. Een fijne strook breed water. Waarom kiest onze man, vrouw of het… niet gewoon die vaarroute? Of de andere kant op, naar links. Dan vaart hij zo door naar het Nieuwe Meer. Beide zijn sowieso betere plekken om een lijk te dumpen dan in Amsterdam West.” “Ja, dat zeg jij aardig. Maar dan doe je alsof de dader er echt over na heeft gedacht. Alsof hij logisch te werk gaat.” “Wie zegt dat dat niet zo is?” “Je hebt gelijk, dat kan.” Mulder dacht na en krabde even achter zijn oor. “ Maar wat ook kan… is dat de moord niet bedacht was. Een opwelling misschien, en dus zit hij met een lijk waar hij snel vanaf moet. Bovendien heeft hij nog meer te doen, afspraken en zo. Dus hij doet het maximale wat hij kan. Het lijk verzwaren en als een gek gaan varen. Dwars door Amsterdam met maar één logica: Het lijk zo ver mogelijk dumpen van de plek waar hij haar vermoordde.” “Hmm.” De Jong stond op, liep naar het raam en keek naar buiten. “Het blijft vergezocht. Bovendien, wat stel je voor? Een beetje in Amsterdam Oost gaan rondwandelen? En dan?” “Rondkijken? De dader heeft vermoedelijk een boot.” “Half Amsterdam heeft een boot! Wil je alle bootjes natrekken op eigenaar?” “Ik wil in ieder geval rondkijken. Misschien valt ons iets op. Is dat niet wat wij moeten doen? Observeren, onderzoeken…. In de modder rond ploegen?” De Jong schudde zijn hoofd. “Ik zie het niet.” “Ik wel, ” zei Mulder eigenwijs en stond op. Hij liep naar zijn bureau en pakte zijn jas. “Er is nog één ding. Die eerste cirkel, die plek aan de Amstel… is verdacht dicht bij de Hemonylaan.” “Toeval.” De Jong haalde zijn schouders op en keek hoe Mulder zijn jas aantrok.
“Waar ga jij naar toe?” “Naar huis. Klokje zegt half zes. De dag is voorbij. Gezellig naar huis, kaasfondue.” Mulder keek er niet al te vrolijk bij. De Jong knikte. “Dan wens ik je veel plezier. Ik zie je morgen.” Mulder knikte terug. “Jij blijft zitten?” “Ik wacht tot de regen voorbij is.” De Jong keek mismoedig naar het raam waar de regen hard tegen aan tikte. Mulder keek mee, zuchtte even, haalde toen zijn schouders op en liep het kantoor uit.
18
De tram stopte bij het Leidse Plein. Reizigers stapten in en uit. Mensen op weg naar hun werk, niet echt aanwezig: verveelde gezichten, routinematig handelen… Een slaaptoestand om van A naar B te gaan. Mulder daarentegen was wakker. Voor het eerst met de tram richting Oost. Hij genoot, op zijn plekje achter in de tram. Dan weer kijkend naar de mensen, dan weer achterom kijkend… Leidse Plein… Weteringschans... Hij begreep nu pas echt waarom hij voor deze baan gekozen had. Elke dag kan er anders uitzien! Niet telkens om negen uur aanwezig achter hetzelfde bureau. De hele dag cijfers interpreteren, data verwerken, theorietjes bedenken… Om aan het einde van de dag netjes om vijf uur weer naar huis te gaan. Nu begaf hij zich in de wereld in plaats van er afstandelijk naar te kijken. Een wereld waar geen enkele dag hetzelfde was. En nu… Nu was hij op eigen houtje onderweg naar Oost. En hij had geen idee wat hij daar zou doen. Mulder glimlachte. Vanwege nu. Een tweede glimlach volgde. Vanwege gisteravond. Een avond waar hij geen zin in had maar die verrassend uit pakte. Thuisgekomen was er een gedekte tafel met kaasfondue en rode wijn. En zij… Zij zat aan tafel, gekleed in een doorzichtige zwarte jurk met daaronder zwarte jarretels. Kleding waarvan hij niet eens wist dat ze die had. De kaasfondue werd vanzelfsprekend seks. Zij nam onverwachts de leiding, kleedde hem uit en legde hem op de grond. Ze voerde hem af en toe een stukje brood, wat rode wijn. En bereed hem zoals ze nog nooit gedaan had. En hij kwam klaar zoals hij nog nooit was klaargekomen. Zonder controle. Zij had de controle. Zij bepaalde wanneer hij klaar zou komen. Hij besefte zich opnieuw waarom hij met haar samen was. De belofte, het mysterie dat ze over zich heen droeg. Iets spannends, onberekenends. Dat er tot nu toe nooit echt was uit gekomen, tot gisteravond. Was ze dronken geweest? High? Mulder dacht na. Het was mogelijk. Maar misschien was ze ook gewoon klaar met de dingen. Genoeg van alles en los gaan. Niets beters dan seks om los te gaan. Mulder glimlachte opnieuw. De tram maakte een schurend geluid. Mulder schrok wakker en keek om zich heen. Randje centrum. Nog twee haltes, dan was hij bij de Amstel… De Jong deed weer eens niet mee. Hij had zich vanochtend ziek gemeld, had iets gebromd over voedselvergiftiging, gevloekt over de afhaalchinees en had toen
opgehangen. Mooi, dat gaf Mulder de gelegenheid om zonder discussie zijn eigen plan uit te voeren. Niet dat hij echt een plan had… hij zou wel zien. Even later stapte hij uit. Hij liep richting de Stadhouderskade om vanaf daar naar het Amstelhotel te gaan. Op de brug over de Amstel bleef hij staan. De rand van zijn zelfbedachte Reële Cirkel… Een drukke weg achter hem, voor zijn neus de Amstel en rechts het Amstelhotel: Het hotel waar beroemde popsterren overnachten en een kop koffie al bijna tien euro kost. De buitenkant van het hotel leek niet veel bijzonders. Vrij alledaags eigenlijk. Groot natuurlijk, dat wel. Mulder haalde zijn schouders op. Wat kon hem die luxe interesseren… Hij leunde tegen de leuning van de brug en keek uit over de Amstel. Veel woonboten, ief liggend langs de waterkant. Woonboten, veelal in het gezelschap van kleine bootjes. Variërend van het laatste model speedboot tot half vergane houten roeiboten. Op de Amstel zelf was het rustig. Een enkele rondvaartboot, wat vrachtverkeer, eendjes dobberend midden op het water, onrustig rond vliegende meeuwen erboven… Mulder wendde zijn blik af, keek naar links en zag tot zijn verbazing dat de Hemonylaan vlakbij was. Dichterbij dan hij op grond van de plattegrond had vermoed. Slechts een kleine 100 meter terug over de Stadhouderskade. Mulder dacht na. ‘Veel daders leven in de nabije omgeving van het slachtoffer,’ een theorie. Maar slechts een theorie zoals er zovele zijn. Bovendien, de theorie ging op voor Vanderbelt maar niet voor Maria. Ze werkte hier maar woonde niet hier. Hij twijfelde wat te doen. Een beetje rondlopen? Bootjes kijken? Het project Poes lag er nog. Mulder had de sleutel van Vanderbelt die ochtend mee genomen. Enigszins onbewust maar nu wist hij weer waarom. Hij draaide zich om en liep richting de Hemonylaan. De Jong was een fijne knul. De poes was zijn project, niet Mulders project. Maar De Jong deed niet mee en het beest moest toch echt eten. Niet veel later opende Mulder de voordeur van Vanderbelt. De poes kwam direct aangelopen en begon Mulder kopjes te geven. Mulder zuchtte even, ging toen op zijn hurken zitten en begon het beest te aaien waarop de poes hard begon te spinnen. Ik lijk De Jong wel, dacht Mulder. De poes was nog dikker dan de vorige keer, een duidelijk zichtbare bol rond het midden van zijn lichaam. De Jong had gelijk: Zwanger. Hij aaide het beest nog even, stond toen op en liep richting de keuken.
Mulder pakte de lege bakjes van de grond, vulde een bakje met water, het andere bakje met voedsel en zette deze naast het water. De poes begon direct te eten. Mulder inspecteerde de geïmproviseerde kattenbak. Die was duidelijk gebruikt. Slim beest. Hij schudde de bak wat heen en weer tot er voldoende schoon zand aan de oppervlakte lag, stond op en keek nog even hoe de poes zat te eten. Mulder knikte tevreden, draaide zich om en liep de woonkamer in. Daar bleef hij staan voor het open raam en keek de tuin in. De moordenaar van Vanderbelt was waarschijnlijk via de tuin de woning binnen gedrongen. Later was er nog iemand binnen geweest, misschien dezelfde man danwel vrouw… Misschien iemand anders. Mulder dacht even na, liep toen naar de keuken waar de poes zich inmiddels uitgebreid aan het schoon likken was. Hij pakte de sleutels van de tuindeur uit de keukenla, liep de gang op, opende de deur en liep de tuin in. Als de dader van deze kant was gekomen, wat was dan zijn route geweest? Vermoedelijk dezelfde weg die De Jong had genomen toen ze achter Richardson aan zaten. Mulder klom over de tuinmuur, liep het parkeerterrein op en stond midden op het plein stil. Om hem heen veel auto’s, achter hem de twee borden met Grote en Kleine auto’s. Mulder liep wat rond. Bij de ingang was een groot ijzeren hek, voor de rest was het parkeerterrein volledig ommuurd. Achter elke muur lag een kleine binnentuin. De dader zou via één van deze tuinen kunnen zijn gekomen. Dan zou hij zelfs in één van deze huizen kunnen wonen. Of dat heel waarschijnlijk was, betwijfelde Mulder. Hij liep terug naar het midden van het plein, keek naar links, richting de ingang. Het hek stond open. Toch een wat logischer route... Mulder liep er naar toe, ging het parkeerterrein af en kwam uit op een kruising van kleine straten. Hij twijfelde even, koos voor rechtdoor en stond niet veel later opeens weer bij de Amstel maar nu een paar honderd meter rechts van de brug waar hij eerder had gestaan. Hij keek verbaasd naar het water. Voor zijn neus een vrijwel lege Amstel. Slechts één woonboot, een paar meter links van hem, plus een eind verderop rechts nog één. Vreemd. Waarom lagen er aan de andere kant van de brug zoveel woonboten en hier maar twee? Mulder keek om zich heen maar kon geen enkele reden bedenken waarom deze zijde van de brug minder populair zou zijn.
Hij liep dichterbij om de woonboot wat beter te bekijken. ‘Panta Rhei’ stond er op de zijkant geschreven. Alles stroomt, dat wist Mulder dan weer. Alles is in beweging, je kunt je aan niets vasthouden… Hier letterlijk vertaald in de vorm van een woonboot op het alsmaar voort stromende water. Aardig gevonden. Een mooie woonboot bovendien. Veel hout aan de buitenkant, goed onderhouden ook. Vermoedelijk ooit voor de binnenvaart geweest. Het metalen onderstel stamde nog uit die tijd maar de bovenkant was geheel opnieuw opgebouwd tot een gerieflijk woonhuis. “Kan ik iets voor je doen?” Een man liep Mulder voorbij, keek hem even kort aan terwijl hij via een kleine loopplank de woonboot op ging. Op het dek bleef hij staan en bekeek Mulder wat beter. “Eh nee.” Mulder keek terug. Een man van dik in de 50, ruige baard, wilde grijze haren en gekleed in een ouderwetse tuinbroek. “Ik bewonderde uw woonboot.” “Hmm. Dat mag. Als je hier maar niet de hele dag blijft staan.” De man draaide zich om en liep naar de voordeur. “Alles stroomt,” zei Mulder wijs. De man draaide zich opnieuw om richting Mulder. “Ach, meneer heeft gestudeerd?” Hij frommelde even in een zak van zijn tuinbroek, haalde een pakje shag te voorschijn, leunde tegen de zijkant van de woonboot en begon rustig een sigaret te rollen. “Gokje… Politie?” Mulder knikte: “Moordzaken.” “O, is hier iets gebeurd dan?” “Nee, vermoedelijk niet. Ik was gewoon aan het rondkijken.” De man stak zijn sigaret aan, nam een diepe inademing en blies langzaam rook uit. Een aangename zucht volgde. “Alles stroomt… Heraclitus, één van de eerste natuurfilosofen. Niet zo heel boeiend hoor. Bij Plato begon het pas echt.” De man pauzeerde even en dacht na. “Die eerste filosofen zochten een grotere wet achter de natuurverschijnselen. Een verklaring voor dat wat er om ons heen gebeurt. Bij Plato begon de grote zoektocht naar de waarheid, gevolgd door Aristoteles natuurlijk… met als resultaat wetenschap. De eeuwige zoektocht naar
feiten en waarheden.” “Ach, een beetje wat wij doen dus... De politie.” “Mwoh,” De man nam opnieuw een trek van zijn sigaret. “Die vergelijking gaat misschien wat ver… Ik zou het werk van de politie niet per se filosofisch willen noemen.” “Nee, misschien niet nee…” zei Mulder met een glimlach. “U hebt gestudeerd?” De man glimlachte terug. “Zelfstudie.” Hij klopte met zijn hand op de boot. “Vroeger de binnenvaart, veel tijd over om te lezen.” “En nu?” “Nu? Aardig pensioentje. Beetje lezen, wat vissen en het nodige onderhoud. Dit is een mooi exemplaar…” Hij klopte opnieuw op de boot. “Maar hij vraagt veel onderhoud.” “Waarom liggen hier eigenlijk maar twee woonboten en aan de andere kant zoveel?” Mulder wees naar links. “Foutje van de gemeente. Wij kregen nog een vergunning maar later kwamen ze er achter dat dit beschermd stadsgezicht was of zoiets. Nu gedogen ze ons. Omdat ze ons ook geen andere plek aan kunnen bieden. Er is nauwelijks nog plek voor woonboten in Amsterdam.” De man nam opnieuw een trek van zijn sigaret. “En mij komt het goed uit. Veel privé. Niet dat hutjemutje gebeuren aan de overkant.” “Hmm.” Mulder dacht even na. ”Is hier de laatste tijd nog iets opmerkelijks gebeurd? Iets ongewoons? Iets dat u is opgevallen?” De man haalde zijn schouders op, nam een laatste trek van zijn sigaret en liet de peuk toen op het dek vallen. “Hier gebeurt niets… lekker rustig.” Hij opende de deur van zijn woonboot maar stopte halverwege. “Hoewel… er is een motorbootje gejat. Een paar dagen geleden. Bij één van de woonboten aan de overkant van de brug. Kun je daar iets mee?” “Vertel.” Mulder keek geïnteresseerd.
“Ehm…” De man keek even naar de lucht. “Saartje 3! Dat is hem. Die man kwam hier kijken of zijn bootje misschien was afgedreven. Maar dat was dus niet zo. Hij maakte nogal veel rumoer, schelden, vloeken… Daarom weet ik het nog.” “Waar vind ik die woonboot?” “Kun je niet missen. Links van de brug, langs de Stadhouderskade. Eerste schip. Een middelgrote binnenvaarter. Zwart- Wit: Saartje 3.” “Dank.” “Is goed.” De man ging zijn woonboot binnen en verdween uit zicht. Mulder liep langzaam richting de brug en dacht na. Niet slecht. Een gestolen bootje. Dat kon natuurlijk ook.
De Saartje 3, een logge zwart witte metalen boot, kon zo weer mee varen op de binnenvaart. Een groot verschil met de Panta Rhei, waar de eigenaar zijn best had gedaan om er echt een huis van te maken. De Saartje 3 was vooral een boot gebleven. Als iemand snel een motorbootje nodig had, was de keuze voor de Saartje 3 logisch. De boot viel met zijn lompe uiterlijk nogal op. Bovendien was hij de laatste in de rij van woonboten, direct gelegen aan de Amstel. Als de Saartje 3 gezelschap had van een klein motorbootje, was het simpelweg bootje los koppelen, en weg varen… Mulder zocht even, maar vond nergens een bel. Links, een kleine loopplank, recht tegenover de deur van de woonboot. Misschien iets te brutaal om zomaar aan boord te gaan. “Hallo?” probeerde Mulder. Er gebeurde niets. “Hallo?” riep Mulder opnieuw. Enkele voorbijgangers keken verbaasd op. Mulder zuchtte even, haalde toen zijn schouders op en liep de loopplank op. Hij schopte een paar keer met zijn schoen tegen de wand van het schip en liep toen weer netjes terug, de loopplank af.
Het duurde even voor de deur eindelijk open ging. Een oude vrouw kwam moeizaam een trappetje op en klom op het dek. Grijze gepermanente haren en een bloemetjesjurk. Zou ze Saartje heten? “Ja?” “Dag mevrouw. Politie. Ik heb begrepen dat u uw bootje kwijt bent?” “Is ie gevonden?” De vrouw sprak met een schorre stem. Ongetwijfeld te veel gerookt. “Nee mevrouw. Ik wou even weten wanneer dit gebeurd was en hoe het bootje er uit zag.” “Dat weten jullie toch al? Mijn man heeft vorige week aangifte gedaan.” Ze keek geïrriteerd. “Als je niks beters hebt… Waar doen we anders de moeite voor!” Ze draaide zich om, liep het trapje af en sloeg de deur dicht. Mulder trok zijn wenkbrauwen op. Saartje 3... Hopelijk waren de andere twee Saartjes prettiger in de omgang. Maar goed, hij kon de gegevens ook opvragen bij de afdeling Aangifte. Hij liep naar de waterkant, keek uit over de Amstel en dacht na. Misschien had de verdwenen boot niets met hun zaak te maken. Gewoon, stom toeval allemaal. Maar zijn gevoel vertelde Mulder dat dat niet zo was… En hij leerde langzamerhand om zijn gevoel te vertrouwen. Mulder pakte zijn telefoon, begon te bellen en kreeg na een paar keer doorschakelen het loket Aangifte aan de lijn en wist niet veel later dat het een standaard motorbootje betrof. Vierenhalf meter lang, bijna twee meter breed. Aangedreven door een Mercury motor met 30 pk. “En,” vertelde de mevrouw met de warme stem. ”De motorboot is inmiddels gevonden.” “O, sinds wanneer?” “Sinds vanochtend, ” vervolgde de warme stem. “Waar?” “Op de Amstel, vlak bij de ringweg.”
Mulder dacht snel na. De ringweg was niet ver van hier. “Is daar al iemand mee bezig?” “Het is doorgegeven aan de Waterpolitie.” Mulder bedankte vriendelijk en hing op. Hij keek even bewonderend toe hoe een zwaan landde op het water. Een mooie stuiterlanding… drie keer hard het water raken om een paar meter verderop pas echt te landen. Hij belde opnieuw: Waterpolitie. Het motorbootje stond op de planning maar ze waren er nog niet aan toe gekomen, vertelde dit keer een donkere mannenstem. “Die boot is van mij. Ehm, van ons... Moordzaken,” zei Mulder dringend in de telefoon. “Mogelijk bewijsmateriaal. Maak hier even prioriteit van.” De donkere stem antwoordde. Mulder knikte een paar keer, humde even en gaf zijn locatie door.
Nog geen tien minuten later kwam een grote wit-blauwe politieboot aan gevaren. Op de voorkant van de boot, een letter en een cijfer: P18. De bestuurder manoeuvreerde behendig zodat de zijkant precies langs de kade kwam te liggen. Een politieagent stond klaar om Mulder op te vangen. Mulder nam een korte aanloop, een klein sprongetje en landde keurig op het dek. De politieagent stak zijn hand uit: “Wachtmeester Huijgens.” “Brigadier Mulder,” zei Mulder terwijl hij de stevige hand schudde. De wachtmeester bleek een mooi mensenexemplaar. Breed geschouderd, blonde krullen, stevige kop. “We gaan een bootje ophalen?” Mulder knikte. “Jullie hebben de locatie?” “Zeker, slechts een klein eindje varen.” Wachtmeester Huijgens gaf een teken aan de agent achter het roer. “Hou je vast.” Mulder pakte de reling stevig beet en hoorde hoe onder in het schip de motor begon te brommen. Langzaam verwijderde de politieboot zich van de kade om daarna snel vaart te maken. De boot maakte grote schuimende golven op het
water van de Amstel. Mulder voor op de boot, voelde zich even belangrijk. Een grote glimlach verscheen op zijn gezicht. Het betere werk, dacht Mulder. Eén telefoontje en ik word zomaar over het water vervoerd. Door stoere mannen op een stoere boot. En ook ik ben nu stoer, zo werkt dat nu eenmaal. Mulder werd op zijn schouder getikt. Wachtmeester Huijgens wees met zijn vinger in de verte en gaf hem een verrekijker. Mulder keek, door de verrekijker, in de aangegeven richting en zag een kleine motorboot langs de waterkant, omgeven door riet. Mulder gaf de verrekijker terug. “Dat is hem ongetwijfeld,” riep hij tegen de wind in. De wachtmeester knikte. Het motorbootje kwam snel dichterbij. De politieboot minderde vaart, voer langzaam naar de kant en draaide daar zijn achterkant richting het bootje. Mulder en de wachtmeester keken belangstellend mee vanaf de achterzijde van het schip. “Hoe gaan we dat nu doen?” vroeg Mulder. “We moeten die boot zo min mogelijk zien aan te raken. Vervuiling van bewijsmateriaal. Je weet wel….” “Geen probleem.” De wachtmeester wees op een witte metalen stellage achter op de politieboot. “Die takelt hem er zo uit. Even vasthaken en aan boord hijsen en dan past hij hier mooi op het achterdek.” Nog geen vijf minuten later lag de boot netjes op het achterdek. Een standaard open motorboot van hout, zonder kajuit met een grote buitenboordmotor aan de achterzijde. Mulder liep dichterbij. In de boot een oude emmer en wat touw. Verder niets bijzonders. De wachtmeester tikte Mulder opnieuw op zijn schouder: “Waar zetten we je af? Wij brengen die boot wel naar het lab…” “Doe maar op de plek waar je me hebt opgepikt.” “Is goed.” De wachtmeester draaide zich om en liep terug naar de stuurhut. Mulder liep naar de voorzijde en pakte opnieuw de reling vast. De politieboot
maakte langzaam vaart om vervolgens te versnellen. In volle vaart gingen ze terug over de Amstel. Mulder keek naar het hoog opspattende water voor de boeg. De Jong had dit vast leuk gevonden, dacht Mulder. Nu vind ik het leuk. Waterpolitie… Moet ik onthouden als ik ooit weer van carrière wil veranderen. De P 18 gleed soepel onder de grote brug bij het Amstelhotel door, maakte een scherpe bocht naar links waarna de boot rustig uit gleed richting de Stadhouderskade. Mulder kreeg een stevige hand van Wachtmeester Huijgens die hij zo stevig mogelijk probeerde te beantwoorden. Het lukte niet helemaal. Mulder keek de politieboot na die alweer op volle snelheid was. Hij voelde een lichte desoriëntatie in zijn benen. De overgang van het water naar het vaste land bleek opnieuw groot. Hoe kort het tochtje ook was geweest… “Ben je d’er nog steeds?” Mulder draaide zich om. Een vrouw stond op het dek van een grote zwart witte boot. Grijze gepermanente haren, bloemetjesjurk. Ze keek hem onderzoekend aan… Ach ja, Saartje 3. “Eh ja, mevrouw. Uw bootje is gevonden hoor.” “O?” De vrouw keek om zich heen. “Waar is ie dan?” “We hebben hem mee genomen voor onderzoek. U krijgt hem over een paar dagen terug.” “Ja, da’s dan lekker. Tsss.” Ze schudde haar hoofd, liep terug over het dek, opende de voordeur van de woonboot en ging naar binnen. “Graag gedaan hoor,” zei Mulder zachtjes. Hij draaide zich om en liep de kade af. Op de brug over de Amstel bleef hij even staan. In de verte zag hij de ringweg waar ze het bootje hadden gevonden. Een bootje dat hier was gestolen… Het paste in zijn theorie. De dader moordt in Oost, steelt een boot en dumpt het lijk in West. En keert vervolgens terug naar waar hij vandaan kwam, dezelfde plek of ietsie verder. En laat het bootje gaan. Hij bindt het niet vast op dezelfde plek. Wat achteraf natuurlijk slimmer was geweest. Dan was het bootje niet vermist en had niemand had iets gemerkt. Maar nu was er een bootje verdwenen, weer terug gevonden en in het bezit van de
politie die het fijn kon onderzoeken op mogelijke sporen…
De Jong hield de toiletpot stevig vast, met één arm, terwijl zijn andere arm langzaam omhoog bewoog, op zoek naar de doorspoelknop. Voor zijn neus een geel-witte substantie, meer water dan braaksel. Verbazingwekkend dat er sowieso nog iets uit zijn maag omhoog kwam. De Jong voelde hoe zijn maag opnieuw samentrok. Hij begon te kokhalzen. Hij boog zijn hoofd dieper in de toiletpot en braakte opnieuw geel witte vloeistof uit. De Jong spuugde om de vieze smaak weg te krijgen en wachtte tot de krampen in zijn maag minder werden. Hij probeerde rustig en diep adem te halen. Dat lukte niet echt met het braaksel vlak voor zijn neus. Zijn rechterhand had de doorspoelknop inmiddels gevonden. Hij drukte de knop in, waterdruppels spetterden op zijn gezicht. De Jong zuchtte diep. Hoe vaak had hij nu boven het toilet gehangen? Zeven keer, acht keer? Hij was de tel kwijt geraakt. Hij verzamelde al zijn krachten, stond moeizaam op, met twee handen steunend op de toiletrand en strompelde terug naar de bank. Daar kroop hij onder de deken, trok deze over zijn hoofd en bleef in het donker liggen. Rust, stilte. Even geen prikkels meer. Zijn maag borrelde nog even nadrukkelijk. Toen hield ook zijn maag zich rustig. De Jong zakte weg in een diepe slaap… De Jong zat in de stoel van de commissaris. Voor het bureau zat Mulder die iets mompelde over een bootje van oost naar west. De mompelende Mulder verdween en werd vervangen door Suzanne, slechts gekleed in rode lingerie. Suzanne lag op zijn bureau, De Jong lag boven op Suzanne. Prettige bewegingen op een oneindig groot bureau. De hoofdrolspelers veranderden. Suzanne werd Maria, De Jong werd Vanderbelt. De ondergrond was niet langer een oneindig groot bureau maar een vloer in een woonkamer. Vanderbelt lag vast gebonden op de grond, Maria, wijdbeens staand boven hem. De armen over elkaar heen en hem zwijgend aankijkend. Vanderbelt verdween. Zijn plaats werd ingenomen door een onbekende man. Vastgebonden, liggend op de grond. Het gezicht naar de vloer gekeerd… Het hele decor verdween en maakte plaats voor fragmentarische beelden. Een dikke poes. Een Amerikaanse man. Een opgezwollen lijk. Regen. Water…
De Jong opende zijn ogen, trok de deken van zijn gezicht en keek vanaf de bank door het raam van zijn appartement naar buiten waar het inmiddels was gaan schemeren. Flarden droom zaten nog in zijn geheugen. Iets van de droom bleef nazeuren… De Jong probeerde de flarden terug te halen. Suzanne… een glimlach op zijn gezicht. Prettig maar voorspelbaar. Een logische droomgebeurtenis. Er was iets anders. Iets dat wel relevant leek. De poes, Maria, Vanderbelt, Richardson, een onbekende man… Een gedachte werd opeens helder. Een gedachte die hij over het hoofd had gezien: Natuurlijk! Maria doet het met meerdere mannen! Waarom zou ze zich beperken tot Vanderbelt? Ze leek ervaren, op de dvd-beelden van Mulder. Alleen Vanderbelt was kwetsbaar, maar zij niet. Zij nooit… Een vrouw die mannen via seks bevrijdde van overbodige en lastige emoties. Waarom niet? De Jong stond voorzichtig op. Hij liep, nog een beetje wankel, naar de keuken, kwam niet veel later terug met een kop groene thee en ging weer op de bank zitten. Dekentje over hem heen, kopje thee in zijn handen. Hij keek in het donker naar buiten en dacht na.
19
“Zo, zo.” De Jong keek Mulder aan die net klaar was met zijn was klaar met zijn vertelling. “En jij mocht zomaar mee op die politieboot? Vond je zeker leuk hè.” “Zeker leuk.” Mulder knikte instemmend. “Bootje varen over de Amstel. Erg leuk.” “Meneer doet leuke dingen terwijl ik ziek ben. Tsss.” De Jong schudde misprijzend zijn hoofd. “Maar nu ben je beter, toch?” “Beetje beter, ” bromde De Jong. “Kom kom. Volgende keer mag jij ook mee. Gaan we samen bootje varen.” “Hmm,” pruilde De Jong. Mulder stond op. “Koffie? Een gevulde koek?” “Thee, groene thee.” “Komt er aan.” Mulder liep de kamer uit. De Jong keek naar buiten. Het weer was volledig omgeslagen, zo donker dat het al bijna avond leek terwijl het nog geen 10 uur in de ochtend was. Hij dacht na. Die rare theorie van Mulder had mogelijk toch iets opgeleverd. Het paste allemaal behoorlijk goed in elkaar. En Mulder had ook nog eens voor de poes gezorgd. Toch best een lieve jongen… Die lieve jongen zette nu een kop thee op zijn bureau. “Hier, brandnetelthee.” Mulder liep naar zijn eigen bureau en ging zitten. Kop koffie in de ene hand, gevulde koek in de andere. “Waar denk je aan?” De Jong keek even naar de gevulde koek. Zijn maag begon direct te protesteren.
“Dat jij, of veel geluk hebt, of dat je misschien toch wel iets kunt… Daar denk ik aan.” “Ach, beetje geluk, beetje talent.” zei Mulder. “Bovendien, het kan nog steeds niets zijn. Het lab belt vanmiddag. Dan weten we meer.” Hij nam een hap van de gevulde koek en trok een prettig gezicht. De Jong keek weg van de vrolijk etende Mulder. Hij stond op, ging voor het raam staan maar werd niet vrolijk van het sombere weer. Hij draaide zich weer om en ging in de vensterbank zitten. “Weet je… Ik bedacht mij nog iets anders. Misschien was Vanderbelt niet de enige klant van Maria. Klant, cliënt... hoe je het ook wilt zien.” “Hmm,” Mulder nam opnieuw een hap, kauwde nadrukkelijk en dacht even na. “ Cliënt…? Je bedoelt dat ze een soort praktijk had?” “Geen officiële praktijk maar iets dat uit zichzelf is gaan groeien. Gewoon, een spontaan gebeuren. Ze is huishoudster bij Vanderbelt. Die twee krijgen een seksuele band waar hij helemaal in op gaat maar zij blijft op afstand, zoals we op jouw dvd’s gezien hebben. Zij helpt hem, op een bepaalde manier. En ziet voor zichzelf een nieuwe rol weg gelegd, een rol waarin ze meerdere mannen kan helpen…” “Tegen betaling?” “Natuurlijk, ook. Maar niet alleen. Ik denk niet dat ze zomaar een hoer was, plat gezegd.” De Jong dacht even na en vervolgde. “Kijk… We hebben een beschadigde vrouw, Maria. Een beschadigde vrouw die een nieuwe rol heeft gekozen waarin ze oud verdriet een plaats kan geven. En soms is de manier om verdriet te verwerken, juist opnieuw die plek op te zoeken waar je beschadigd bent. In haar geval is dat het fysieke… en zij kiest voor seks. Een rol bovendien waarin zij niet langer afhankelijk is van de man, maar andersom. Plus… we hebben haar woning gezien.” “Wat zeg je daar mee?” “Nou… op zijn minst geen standaardwoning. Ze doet aan religie, dat zei jij zelf. Religie, een geloof in natuurkrachten en dat soort zaken. Ze is bekend met de donkere kant van mensen. In tegenstelling tot de gemiddelde beschaafde mens, je weet wel… mensen die niet poepen en plassen. Maar zij is bekend met het
poepen en het plassen.” “He gat. Moet je dat blijven herhalen?” “Ja… Zij omarmt dat juist. Niet zozeer het poepen en plassen maar al die aardse zaken die onze samenleving weg duwt als zijnde banaal. Maar zij ziet de noodzaak, de behoefte ook aan al die aardse zaken. En dus geeft zij mensen ruimte. Via de seks, in welke variant dan ook. Al die beschaafde mensen mogen bij haar weer even vrij worden. Al hun trauma’s, al hun emotionele worstelingen mogen ze botvieren om zo weer even wat lichter te worden. Bovendien, het mes snijdt aan twee kanten. Maria bevrijdt tegelijkertijd zichzelf. Oude pijn wordt verwerkt en opgelost door de nieuwe rol die ze kan spelen.” “Niet slecht….” Mulder knikte bewonderend. “En heeft dit nog iets met winti te maken?” “We weten helemaal niet of het winti was. Dat was jouw optelsom. Misschien was het gewoon een eigen vorm van religie. Mogelijk gebaseerd op winti, dat kan. Maar mogelijk ook gewoon een eigen vorm. Waarom niet? Dat is misschien wel de beste vorm. In plaats van je aan te sluiten bij bestaande dogma’s. Ze heeft haar eigen religie ontdekt, een nieuwe verbintenis gevonden.” “Hoezo verbintenis?” “Religie, beste Mulder… en dat zou jij toch moeten weten… betekent opnieuw verbinden. Re Ligare op zijn Latijns. Opnieuw verbinden met... het hogere of juist het aardse. Wat je wilt, God of de natuur. Praten met bomen of praten met God. In ieder geval iets dat het individuele overstijgt.” “Hmmm.” Mulder spoelde het laatste restje gevulde koek met koffie weg en dacht na. “Hoe het ook zij.” vervolgde De Jong. “ Wat ik vooral probeer te zeggen is dat ik geloof dat zij er een praktijk op na hield. Een officieuze praktijk weliswaar, maar toch. En… dat Vanderbelt waarschijnlijk niet haar enige cliënt was.” De Jong stond op van de vensterbank en liep de kamer uit. “Eh… waar ga jij naar toe?” “Naar het toilet, als het je zo nodig moet weten. Me even bezig houden met
aardse zaken.” “He bah…”
De Jong kwam, terug van zijn toiletbezoek, de kamer weer binnen gelopen waar Mulder net de telefoon neer legde. Mulder keek voor zich uit. “Dat is vreemd.” “Wat is vreemd?” “Dat was het lab… Ze hebben DNA gevonden op het bootje. DNA van Maria...” “Dat is toch goed?” “Ja, dat is goed. Maar ik was nog niet klaar… Ze hebben ook vingerafdrukken gevonden.” “Ah, van de eigenaar van het bootje?” “Nee…. Onbekende vingerafdrukken.” Mulder pauzeerde even. “Om preciezer te zijn onbekende vingerafdrukken die echter wel in ons bestand voorkomen.” “Ik volg je niet. Onbekende vingerafdrukken die we wel in het bestand hebben?” “Precies. Ze kunnen de gegevens niet krijgen… De data zijn afgeschermd: ‘acces denied’ op zijn Engels.” De Jong trok zijn wenkbrauwen op. “Dat is raar. Dat komt toch bijna nooit voor?” “Bijna nooit, inderdaad.” Mulder draaide wat heen en weer op zijn bureaustoel. “De vraag is eerder: in welke gevallen komt het wel voor?” “Hoe bedoel je?” “ Nou, bij wat voor mensen worden gegevens afgeschermd?” “Belangrijke mensen?” “ Iets te algemeen. Laat me even denken.” Mulder draaide opnieuw op zijn stoel
heen en weer. “Witness protection programmes… Bescherming van belangrijke getuigen. Dat is één groep. Inlichtingendiensten, dat is groep twee. Ehm…” “Nederlandse inlichtingen diensten? Worden die afgeschermd?” “Vaak wel. Denk ook aan het buitenland. De CIA bijvoorbeeld. Aan die gegevens kom je niet zomaar. Daar moet je eerst toestemming voor hebben. ” “Nog meer?” “Niets dat ik nu kan bedenken. Dit zijn wel de belangrijkste twee.” “Wat doen we dan nu?” “We moeten hogerop. Toestemming vragen om die gegevens in te mogen zien. ”
Twee uur later zaten beide agenten op het kantoor van de commissaris. De commissaris keek bedenkelijk. Mulder en De Jong keken vragend. “Een rare zaak.” De commissaris trommelde met zijn vingers op het bureaublad. “Ik heb rond gebeld maar niets…” “Niets?” herhaalde Mulder. “Niets. Niemand die iets kan vinden.” De commissaris keek geïrriteerd. “Die gegevens zijn volledig afgeschermd. We weten vooral wat het niet is.” “En wat is het niet?” herhaalde Mulder. “Dank je Mulder.” De commissaris zuchtte even. “Die vingerafdrukken behoren in ieder geval niet tot een getuigenprogamma. Ze zijn ook niet verbonden met onze eigen AIVD. Maar ook niet met de CIA, MI5 etcetera. Geen van de buitenlandse inlichtingendiensten zover ze kunnen nagaan.” De Jong bemoeide zich met het gesprek: “Hoe kunnen ze dat eigenlijk weten?” “Afgeschermde gegevens zijn vaak voorzien van codes zodat je kunt zien tot welke bron ze behoren. Dan is het rond bellen. Klopt het dat deze gegevens bij jullie horen? Als bijvoorbeeld de CIA mee wil werken, dan krijgen we algemene
informatie over die gegevens. Ja, die meneer hoort bij ons. Een voormalige spion etcetera. Je krijgt zelden een naam maar je weet wel iets meer.” “Maar jullie vingerafdrukken…” de commissaris pauzeerde even. “Hebben geen enkele code. Alleen maar ‘Afgeschermd’. En dat is bijzonder raar.” “Heel raar,” herhaalde Mulder. “Hmm,” De Jong wou ook iets zeggen maar kwam niet veel verder dan hmm. “Ik ga hier even goed over nadenken,” zei de commissaris terwijl hij opstond. ”Nog meer rond bellen en zien of ik er op een andere manier achter kan komen. Mocht ik iets uitvinden, laat ik het jullie weten.” “Wat nu?” De Jong keek Mulder vragend aan terwijl ze over de gang terug liepen naar hun eigen kantoor. “We kunnen nu niet veel meer doen behalve een beetje nadenken. Maar daar voor hoeven we niet per se op kantoor te zijn…” Mulder dacht even na. “Ik blijf nog even op het bureau. Ik wil nog even wat naspeuren op de computer.” “Wat dan?” “Zomaar, laat me maar even.” “Oké.” De Jong haalde zijn schouders op. “Wat jij wilt. Ik ga even de stad in. Zinnen verzetten. Andere omgeving, andere mensen. Wie weet schiet me iets te binnen.” Mulder knikte. “Veel plezier.”
De Jong roerde in zijn koffie Verkeerd en keek met een somber gezicht naar het schaakbord. Hij stond een paard en een pion achter en dreigde nu opnieuw een belangrijk stuk te verliezen. Een eenvoudige pionzet die zowel zijn koningin als zijn laatste paard bedreigde. Hij zuchtte, het was niet de eerste keer dat hij de dreiging van een simpele pionzet over het hoofd zag. Francken zat achterover geleund en wachtte geduldig af. De Jong verschoof zijn
koningin naar een veilige plek. Francken boog naar voren en sloeg het witte paard: “Schaak.” De Jong zag hoe de pion opeens de weg vrij had gemaakt voor de zwarte toren die nu zijn koning bedreigde. De Jong gromde. “Vreemde ontwikkelingen,” zei Francken. “Wat?” De Jong keek verstoord op. “Jullie zaak.” Francken nam een slok van zijn espresso. “Die gegevens hadden als enige geen code?” “Dat is wat ik begrepen heb.” De Jong probeerde zich te concentreren op het schaakbord. Zijn koning kon maar één kant op. Weinig keus. Hij verzette zijn koning een vakje naar links. Francken leunde weer even voorover en verzette zijn paard: “Schaak.” De Jong gromde opnieuw. Het zwarte paard bedreigde nu zowel zijn koning als zijn koningin. Hij kon het paard slaan met een pion maar dan kwam hij weer schaak te staan door de zwarte koningin. “Geen code…” Francken dacht na. “Typisch.” “Hmm.” De Jong hoorde het maar half. Hij zette zijn koning opnieuw een vak naar links. Francken pakte het paard en sloeg de koningin. De Jong keek mismoedig naar het schaakbord. Twee paarden achter, een koningin en een pion. Bovendien kon zijn koning geen kant meer op, omsingeld door twee paarden en bedreigd door de toren en de koningin. Op rechts hoefde Francken alleen nog maar zijn koningin naar voren te plaatsen en de omsingeling was compleet. De Jong zuchtte opnieuw. Hij pakte zijn koning en legde deze op zijn zij. “Goed gespeeld.” Hij stak zijn hand uit. Francken schudde de hand en glimlachte. “Je wordt beter, Wouter.” “Daar merk ik anders weinig van…” De Jong keek met een stuurs gezicht naar buiten waar de regen hard tikte hard tegen het raam.
“Ik zit te denken…” begon Francken. “Blijkbaar is er een instantie die machtig genoeg is om af te dwingen dat hun gegevens als enige niet worden voorzien van codes. Dat is op zijn minst opvallend.” “Zeker.” “Een instantie, een land… dat zelfs machtiger is dan de V.S. of Groot Brittannië, machtiger dan de CIA of MI5.” “Kan dat?” De Jong wendde zijn blik van het raam en keek Francken aan. Francken dacht na: “Ik kan maar één land bedenken… Israel.” “Israel?” Francken knikte. “Israel is er altijd heel goed in om eigen voorwaarden af te dwingen. Die trekken zich niet zoveel aan van de rest van de wereld.” Francken nam een laatste slok van zijn espresso. “Op Schiphol bijvoorbeeld… Daar had El Al, je weet wel die Israëlische luchtvaartmaatschappij, jarenlang een gate beveiligd door eigen Mossad- agenten.” De Jong haalde zijn wenkbrauwen op. “De Mossad? De Israëlische geheime dienst?” Francken knikte opnieuw: “Zeker. En, let wel, als enige luchtvaartmaatschappij! Zwaar bewapend ook. Andere landen zouden dat niet moeten proberen. Maar Israel krijgt dat voor elkaar… Vaak onder het mom van vergroot risico: Joden als logische slachtoffers van terreur. Het antisemitisme.” Francken pauzeerde even en dacht na. “En dan is er natuurlijk ook nog een soort collectief schuldbewustzijn. De hele wereld die zich schuldig voelt voor wat de Joden is aangedaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dus zijn ze best bereid om Israel wat meer speelruimte te geven dan andere landen. En van die speelruimte maakt Israel slim gebruik. Een eigenwijs land dat zijn eigen wetten bepaalt. Weet je de zaak Eichman nog?” De Jong dacht even na. Toen schoot het hem weer te binnen. Eichman: Een ondergedoken nazi, ergens in Argentinië of Brazilië, die door de Mossad ontvoerd werd en later in Israël terecht moest staan waar hij zich verdedigde met
het feit dat hij slechts orders hard uitgevoerd. Precies zoals verwacht werd van een ambtenaar, een echte bureaucraat… De Jong knikte. “Israel was zo brutaal om iemand gewoon te ontvoeren uit een ander land.” zei Francken. “Zonder al te veel commentaar van andere landen, overigens. En Eichman was heus niet de enige. Ze hadden een heel team om al die voormalige nazi’s die nog in Zuid-Amerika zaten in Israël te berechten danwel ter plekke te liquideren.” “Maar wat zeg je hiermee?” “Niet veel meer dan dat het me niet zou verbazen als de bron van jullie gegevens in Israel ligt, en dan vermoedelijk bij de Mossad.” “Aardig…” De Jong krabde even onder zijn kin. “Maar slechts een theorie….” “Zeker…” Francken knikte. “Ik zeg alleen… Als er een land is dat bijzondere rechten kan afdwingen, in dit geval, ‘voorzie onze gegevens niet van een code’, dat het zeer waarschijnlijk Israel is.” “De vraag is: Hoe komen we daar achter?” “Dat is jouw rol. Ik zit hier gewoon een beetje kennis te spuien, net als vroeger. ” Francken draaide het schaakbord om. “Nog een potje?”
Mulder schakelde de computer uit. Hij had zowat alles wat hij over Winti kon vinden, opgezocht en door gelezen. Een apart geloof… En wat hij er over las maakte het verhaal niet eenduidiger. Het vermoeden dat Maria aan winti deed, bleef overeind. Of hetgeen ze met Vanderbelt deed daar iets mee te maken had, betwijfelde hij. Misschien had ze inderdaad een eigen soort religie uitgevonden, lichtjes gebaseerd op Winti maar vooral eigen. Mulder begon rondjes te draaien op zijn bureaustoel. Langzaam… Weg van zijn bureau, richting het raam en weer terug naar zijn bureau. Gedachten over Maria maakten plaats voor iets dat de commissaris had gezegd. Iets dat bleef zeuren, achter in zijn hoofd: ‘De gegevens hebben geen code.’ Afgeschermde gegevens die als enige geen code hebben… Geen code: Dus niets
om achter aan te gaan, niets om op door te zoeken. Hij bleef rondjes draaien. Raam, bureau, raam… En opnieuw bureau: pennen, computer, raam, bureau… Mulder stopte het rondje en draaide terug naar het raam. Regen en een gedachte: Geen enkele code…. Maar, geen enkele code is ook een code. Verdomd… Geen enkele code is ook een code! Mulder draaide terug naar zijn bureau, pakte de telefoon en schakelde door naar de commissaris. Hij kreeg Suzanne aan de lijn en daarna opmerkelijk snel de commissaris: “Ja?” “Mulder hier. Meneer… geen enkele code is ook een code!” “Ja?” “Nou, als we nu alle gegevens aan elkaar koppelen. Al die gegevens waar geen code aan verbonden is… Mogelijk krijgen we dan zicht op de bron.” “Heel goed Mulder.” De commissaris begon te lachen. “Ze zijn er al mee bezig. Ik had dezelfde gedachte, alleen iets eerder. Maar toch… Goed werk Mulder.” “O…” Mulder keek wat teleurgesteld voor zich uit. “Kom kom. Niet sip gaan lopen doen. Het was een slimme gedachte. Alleen, ik had hem eerder. Ik ben niet voor niets commissaris.” De commissaris lachte opnieuw. “Ik laat het jullie weten als we iets gevonden hebben.” De stem van de commissaris verdween en maakte plaats voor een regelmatige beltoon. Na drie tuten legde Mulder de telefoon neer. Hij zuchtte even, draaide weg van het bureau naar het raam waar de regen onverminderd hard tegen aan tikte en zuchtte opnieuw. Toen haalde hij zijn schouders op, stond op en pakte de paraplu die in de hoek van de kamer stond. Een glimlach verscheen op zijn gezicht. Misschien stond er wel weer kaasfondue op het menu.
20
Mulder luisterde naar De Jong, nadat hij zelf eerst zijn idee over ‘Geen enkele code is ook een code’ had verteld. De Jong had hem netjes gecomplimenteerd met de slimme gedachte. Nu vertelde De Jong over de theorie van Francken, een verhaal dat hij afrondde met: “Kortom Israël, de Mossad.” “Hmm,” Mulder dacht even na. “Klinkt best plausibel.” Mulder keek hoe De Jong in zijn koffie roerde. Naast de koffie een gevulde koek. “Ben je weer beter? ” De Jong knikte: “Gister eigenlijk al.” Hij nam een hap van zijn gevulde koek en keek blij. Mulder ging rechtop zitten: “Dag meneer.” “Goedemorgen Mulder.” De commissaris keek naar De Jong die breeduit zat te kauwen. “Is het lekker De Jong?” De Jong slikte even snel en ging ook rechtop zitten. “Jawel meneer.” “Heel goed.” De commissaris liep langs de twee bureaus en ging in de vensterbank zitten waar hij even door het raam naar de grijze ochtendlucht keek. “Het gaat snel winter worden.” bromde hij. Toen draaide hij zich om en keek beide agenten aan. “Waar ik voor kwam…” hij pauzeerde even. “Ik werd vanmorgen gebeld door de Digitale Recherche. Ze zijn met ons idee aan de slag gegaan en hebben zowaar een patroon gevonden.” Hij pauzeerde opnieuw om de volgende zin extra lading te geven. “Mag ik het zeggen meneer?” Mulder stak zijn hand op. De Jong schoot spontaan in de lach. “Eh...” De commissaris keek verstoord op. “Wat wil je zeggen dan?” “Israël. De Mossad.” Mulder had een brede glimlach op zijn gezicht. “Zo zo.” De commissaris keek verbaasd. “Hoe heb je dat uitgevogeld?” “Och, wij hebben hier wat zitten brainstormen,” zei Mulder vrolijk.
De commissaris knikte goedkeurend. “Heel goed. En inderdaad. Er is een sterk vermoeden dat het om iemand van de Mossad gaat. Iemand die er nu in zit, of iemand die er ooit bij betrokken was.” De Jong was opgehouden met grinniken. “Weten ze ook iets meer? Details, namen?” “Niet echt, ” zei de commissaris. “Ze zijn nog bezig. Maar geen idee of ze daar achter kunnen komen.” De commissaris stond op van de vensterbank. “Als gezegd… ze zijn er nog mee bezig. Wie weet vinden ze nog meer. Ik wou jullie het nieuws in ieder geval even laten weten.” De commissaris liep de gang op. “Tja, wat gaan wij dan doen?” vroeg Mulder. “We kunnen voorlopig niet zo veel toch?” De Jong dacht even na: “Heb jij die sleutel van Vanderbelt nog steeds?” Mulder knikte. “Laten we dat dan maar doen. Onze poes te eten geven.” “Verdomd ja. Ik was het beest vergeten.” “Zo ben jij. Uit het oog, uit het hart.” “Heb ik niet de laatste keer voor dat beest gezorgd omdat jij ziek moest liggen wezen?” De Jong stond op. “Overmacht Mulder, overmacht. Mijn liefde voor dat beest, zoals jij hem blijft noemen… eh haar… is grenzeloos.” “En ik geloof je ook nog. Jij houdt gemakkelijker van beesten dan van mensen.” Mulder stond op en volgde De Jong. “Zo ben jij nu eenmaal.” “O… Meneer weet wie ik ben.” De Jong pakte zijn jas. “Ik weet zelf niet eens wie ik ben. Rij jij of rij ik?” “Rij jij maar,” zei Mulder. “Dan zal ik jou even haarfijn uitleggen wie jij bent en
hoe je precies in elkaar steekt.” “Misschien moeten we even apart reizen. Jij een auto, ik een auto.” “Krijgen we geen toestemming voor. Er zijn gisteren drie auto’s uitgevallen dus ze doen nogal moeilijk.” “Jammer,” bromde De Jong.
“Godver,” vloekte De Jong niet veel later. Hij remde hard omdat de auto voor hem plotseling stil stond. “Niet vloeken…” zei Mulder. “Vergeet niet dat wij brave burgers zijn.” “Dan zou het fijn zijn als die andere burgers eens wat beter opletten in het verkeer!” “Kom, kom. Kijk eens om je heen.” Mulder wees naar buiten. “Het is wat grijzig maar het regent eens een keertje niet. Dat is ook weer iets om blij mee te zijn.” De Jong zuchtte even, schakelde in zijn 1 en gaf gas. De politieauto reed langzaam vooruit, maar bleef op gepaste afstand van de auto voor hen. “Goed.” begon Mulder terwijl hij De Jong aankeek. ”Jij bent een jongetje, dat te vroeg eigenwijs is geworden. Je zag de wereld om je heen en die wereld viel je tegen.” “Moet dit echt?” “Ja, heb ik zin in. Bovendien hebben we even niets anders te doen dan autorijden. Ik vervolg… Je zag mensen dingen doen. Volwassen mensen, zij die beter zouden moeten weten, maar hun leven werd een puinhoop. Huwelijken liepen stuk, je zag volwassen mannen aan de drank, de één kreeg een affaire met die, de ander weer met die enzovoort… Het bekende rijtje van dingen die nogal vaak mis gaan. Wantrouwen nummer 1, of... de eerste inbreuk op je kinderlijk vertrouwen: Zij die het zouden moeten weten, weten het ook niet of doen het niet op de juiste manier.” Mulder nam een korte pauze en dacht even na: “Vervolgens begon jezelf te leven. Je groeide op en mocht het allemaal zelf gaan
proberen. Maar toen bleek dat je het zelf ook niet geweldig deed. Relaties liepen niet, gingen voornamelijk om seks. Echte liefde lukte je in ieder geval niet. Dus zelf viel je jezelf ook nog eens tegen. Wantrouwen nummer 2. Of beter... Teleurstelling nummer 2. En zo zijn er nog veel meer Wantrouwens en Teleurstellingen te noemen, beide met een hoofdletter. Samengevat… Het menszijn viel je tegen.” “Ga je lekker?” De Jong keek even nors op zij. “Ja, ik zit er net in. Als gezegd, de mensheid is een grote tegenvaller. Maar dieren daarentegen…. Bij dieren heb jij geen enkele verwachting dus kunnen ze ook niet teleurstellen. Een koe is gewoon een koe, zonder beloftes. Beesten zijn onschuldig.” “Nu zal ik eens even wat zeggen, meneer wijsneus.” De Jong ging wat rechter op zitten. “Daar heb je het mis. Dieren zijn helemaal niet onschuldig. Ze zijn net zo egoïstisch als de mens. Maar… Ze liegen er niet over. Ze doen de boel niet mooier voorkomen, of bouwen er een prachtige moraal om heen. Wij verbloemen onze ware aard met sprookjes. Doen alsof we beschaafd zijn en zijn dan telkens verbaasd wanneer dit niet zo blijkt te zijn. En dan is het hele land in rep en roer… omdat meneer X meneer Y de hersens in sloeg. Of omdat één of ander viespeukje met zijn tengels aan een kind zit. Maar… het is slechts een heel dun laagje beschaving, Mulder. Een heel dun laagje beschaving.” De Jong pauzeerde even. “We zijn allemaal heel primaire mensen die voornamelijk uit driften bestaan, weinig zelfbeheersing kennen etcetera. Egoïstische wezentjes, voornamelijk gericht op ons zelf maar we verkopen ons als fijne rationele wezens die in staat zijn tot liefde en geluk.” “Godver…” De Jong vloekte opnieuw. “Wat is er met die vent aan de hand?” De auto voor hen was abrupt gestopt, op ruime afstand van het rode stoplicht. “Kan hij niet rustig remmen? Gewoon de auto uit laten lopen tot aan het stoplicht?” “Hmm.” Mulder keek even onderzoekend naar de auto voor hen. De Jong schudde zijn hoofd en keek Mulder aan. “Maar goed, om het verhaal af te maken. Omdat dat van jou blijkbaar moet... Ja, ik heb meer met beesten. Niet met alle beesten trouwens. Een koe is leuk maar niet heel boeiend. Poezen, zoals onze poes, zijn anders. Een stukje meer bewustzijn, iets hoger op de evolutionaire ladder. Daar komt bij… Poezen zijn eigen. Ze gaan volkomen hun
eigen gang, ze eten vooral, vechten wat en slapen veel. Bovendien eisen ze aandacht wanneer zij dat willen. Niet wanneer jij dat wil. Alles op hun eigen voorwaarden.” De Jong dacht na. “Honden zijn ook leuk maar mij iets te slaafs. Die hebben nog een baasje nodig. Een poes is zijn eigen baas. Een oprechte individualist die er niet om heen liegt.” Het stoplicht sprong op groen maar de auto voor hen bleef staan. “Wat krijgen we nou?” De Jong drukte een paar keer op de claxon. “Daar is iets niet goed.” Mulder deed zijn veiligheidsgordel af, opende de deur en liep snel naar de auto voor hen. Hij opende het rechterportier, keek even naar binnen en gebaarde toen druk naar De Jong: Linkerhand zwaaiend omhoog, rechterhand naast zijn oor, pink en duim uitgestoken. De Jong knikte en pakte de portofoon. “De Jong hier. Ambulance nodig op…” Hij keek snel om zich heen. “Stadhouderskade, vlakbij de Heinekenbrouwerij.” De Jong stopte de portofoon terug, pakte het blauwe zwaailicht, zette deze op het dak van de auto en liep vervolgens snel naar de auto voor hen. Daar zag hij hoe Mulder de man uit zijn veiligheidsgordels bevrijdde. “En?” “Beroerte.” zei Mulder die de blouse van de man open knoopte en tegen hem begon te praten. “Rustig maar… De ambulance komt zo.” De man leek Mulder niet te horen. Zij hoofd lag opzij, het gezicht verkrampt, de ogen schuin weg getrokken. Achter hen begonnen enkele auto’s te claxonneren. “Doe jij dit?” vroeg De Jong. “Ga ik die klootzakken even kalmeren.” Mulder knikte en bleef praten. “Alles komt goed. Geen paniek. Ik ben bij u.” De Jong liep boos terug naar hun auto waar achter inmiddels een flinke rij stond. Hij ging voor de eerste auto staan, maakte met zijn linkerhand ‘rustig aan’ gebaren, terwijl zijn rechterhand zijn politielegitimatiebewijs duidelijk zichtbaar omhoog hield. Het getoeter hield op. In de verte was het geluid van een ambulance te horen. De Jong keek snel om
zich heen. Onmogelijk om door dit verkeer heen te komen. Dat gaat alleen als ik het tegemoetkomende verkeer tegen houd… Hij maakte nog een keer een ‘rustig aan’ gebaar, liep terug naar het stoplicht en ging midden op het kruispunt staan om het tegemoetkomende verkeer tegen te houden. De Jong dirigeerde het verkeer netjes een zijstraat in. Het geluid van de ambulance kwam snel dichterbij. De Jong knikte tevreden. Vaklui, ze hadden het begrepen. Ze hadden gezien dat het tegemoet komende verkeer ophield en waren van rijbaan gewisseld. Een tweede sirene werd hoorbaar… Politie. De Jong keek even over zijn schouder naar rechts waar Mulder in de auto nog steeds bezig was. Het claxonneren begon voorzichtig weer, maar hield abrupt op toen de ambulance kwam aangereden, vrijwel direct gevolgd door een politiewagen. Niet veel later werd De Jong op zijn schouder getikt. Een politieagent stond naast hem. “Dag collega, zal ik het overnemen?” De Jong knikte en klopte de man op de schouder als bedankje. Hij draaide zich om en liep naar Mulder die toekeek hoe de ambulancebroeders de man voorzichtig op een brancard legden. Een tweede politieagent stond inmiddels op de plek waar De Jong eerder had gestaan en hield nu het stilstaande verkeer rustig. Mulder keek bedrukt. “Alles oké?” “Het gaat...” De Jong knikte. “Ga jij vast in de auto zitten, even bijkomen. Overleg ik met onze collega’s.” “Is goed.” De Jong liep naar de tweede agent en schudde zijn hand. “Wij gaan zo weer verder. Wat doen we met de auto van die man?” De agent keek even achterom naar de auto. “Ehm, die rijden wij zo wel even een zijstraat in en parkeren hem voorlopig even daar. Dan kan de familie, als hij die heeft, hem later ophalen.”
De Jong dacht even na. “Als je dat nu even wilt doen? Dan kunnen wij verder en kan dit verkeer ook door rijden. Ik neem je plek hier wel even over.” De agent knikte. “Is goed.” De Jong draaide zich om naar de rij auto’s en stak vijf vingers de lucht in. Vijf minuten. Een gokje maar het zou ze even rustig houden. Nog geen vijf minuten later stond de agent weer naast hem. “Gelukt.” “Bedankt.” De Jong schudde nog een keer de hand van de agent en liep terug naar hun auto. Hij opende het portier en keek hoe de ambulance weg reed, met zwaailicht en sirene aan. De Jong kroop achter het stuur, reed verder tot aan het stoplicht en wachtte tot deze op groen sprong. Hij keek Mulder even aan die voor zich uit zat te kijken. “Een hersenbloeding dus?” Mulder knikte. “Zeker.” “Zwaar?” Mulder haalde zijn schouders op. “Niets van te zeggen. Sommige mensen herstellen bijna volledig, anderen niet… Het ligt er aan waar de hersenbloeding zich voordoet, in de hersenstam of de hersenschors. Is het in de stam, dan heb je grote problemen. In de schors, dan valt het meestal wel mee…” De Jong knikte. Mulder praatte weer. Een goed teken.
Niet veel later parkeerde De Jong de auto voor de deur van Vanderbelt. Hij pakte de huissleutels van het dashboard, liep naar de voordeur en ging, gevolgd door Mulder, het huis binnen. De poes lag netjes, in de keuken, in de door De Jong omgebouwde kartonnen doos te slapen. De Jong liep naar de poes en bekeek het beest van dichtbij. “Die staat op knappen. Gokje: een dag of twee. Dan heeft ze jonkies.” “En dan?” Mulder pakte een stoel en ging aan de keukentafel zitten. “Wat doen we daar dan mee?”
De Jong haalde zijn schouders op. “Dat zien we dan wel weer.” Hij keek Mulder even onderzoekend aan. “Zal ik koffie zetten?” “Graag.” “Even zoeken… Eerst koffie, dan de poes.” De Jong zocht even, vond de koffie en ging aan het werk. Terwijl de koffie pruttelde zette De Jong nieuwe bakjes voedsel en water neer bij de poes. Het beest deed één oog open, zag het voedsel, rekte zich langzaam uit en waggelde toen de mand uit richting de bakjes. “Goed, dat was de poes. Nu jij.” De Jong keek Mulder aan die met een vermoeide blik toe keek hoe de poes begon te eten. De Jong zette twee koppen koffie op tafel. “Vertel. Wat is er met jou aan de hand?” “Hoe bedoel je?” “Nou… je lijkt nogal aangedaan.” “Mijn vader…” Mulder zuchtte even. “Mijn vader overleed vorig jaar aan een hersenbloeding. Ik was toevallig een weekend thuis. Vol zomer… en hij was in de tuin aan het werk. Ik zat aan de keukentafel en zag hem opeens raar heen en weer bewegen. Toen viel hij, zomaar voorover. Hij was al dood voordat de ambulance kwam.” Mulder keek even voor zich uit. “Ik kon alleen nog zijn hand vasthouden… Zijn lichaam schokte nog een paar keer en toen niets meer.” Mulder nam een slok koffie en keek De Jong aan. “Het kwam net even allemaal terug.” “Snap ik.” De Jong nam ook een slok koffie en zweeg. Het bleef even stil aan tafel. Op de achtergrond was het geluid van de etende poes te horen. De Jong keek toe hoe de poes het laatste restje opat en langzaam terug waggelde naar zijn mand. “Goede koffie, ” zei Mulder na een tijdje. Hij zag er alweer een stuk beter uit. “Ja,” De Jong knikte. “Ik moet het merk maar eens opschrijven. Ik vergeet dat soort dingen altijd en blijf dan thuis dezelfde slappe koffie drinken bij gebrek aan een alternatief.”
“Heb jij eigenlijk nog ouders?” vroeg Mulder. De Jong knikte. “Mijn moeder leeft nog maar ze is zwaar dement. Ze herkent me niet meer. In het begin viel het nog wel mee maar de laatste jaren… Ik ga er bijna nooit meer naar toe. Ik word er zo naar van.” De Jong keek even naar zijn koffie. “In mijn beleving is ze al lang geleden gestorven. Nu is er nog slechts een leeg soort omhulsel. Het klinkt niet aardig maar…” De Jong zweeg. “De mijne leeft nog, een vitaal mensje. Altijd maar bezig en nog in alles geïnteresseerd. Ze wil graag oma worden…” Mulder glimlachte even. “Ik moet er binnenkort maar weer eens langs.” “Doe dat maar.” Een zoemend geluid klonk. Mulder greep naar zijn jaszak, zocht even en vond zijn telefoon. “Mulder...” Mulder zat opeens rechtop aan tafel. “Dag meneer. Jawel meneer. Zo zo! Ik snap het ja. Goh….” Mulder luisterde even, knikte toen en begon met zijn linkerhand in zijn jaszak te zoeken. “Moment meneer. Ik pak even pen en papier.” Mulder legde zijn mobiel neer en zocht nu met zijn rechterhand in zijn rechter jaszak…. Niets. “Hier.” De Jong haalde pen en papier tevoorschijn en legde deze voor Mulder op tafel. “Ben ik weer.” Mulder knikte en begon fanatiek te schrijven. “Jawel meneer. Ik heb het. Gelijk oppakken?” Mulder keek even vragend en knikte toen. “Oké, we gaan er achteraan.” Mulder klikte de telefoon uit en legde het ding op tafel. “Goh…” “Goh wat?” “We hebben een naam. En een adres.” “O?” De Jong keek Mulder verbaasd aan. “Ik dacht dat ze niets konden vinden.” “Ze hebben er blijkbaar werk van gemaakt.” Mulder krabde even onder zijn kin.
“De AIVD heeft zich er mee bemoeid. Het klonk als een prestigestrijd, als ik de commissaris goed begrepen heb. Een soort rancune tegen de Mossad. Ego versus ego. Even een poepie laten ruiken, in de trend van: Wij kunnen ook wel wat.” “Ze hebben de boel illegaal gekraakt…” mompelde De Jong. “Vermoedelijk ja.” Mulder knikte. “Als ze dat later weer goed kunnen afdekken, hebben wij nergens last van.” De Jong pakte het papiertje en las het adres. “De Kromme Mijdrechtstraat… Dat is hier ergens in de buurt.” Hij dacht even na. “Bij de Berlagebrug, iets verderop richting Zuid. Eén van de zijstraten langs de Amstel.” Mulder stond op. “Actie dus.” De Jong keek nog even naar het papier. “E. Weinberger… Klinkt Joods. Een man?” Mulder knikte. “Had je anders verwacht? Op leeftijd ook, ergens in de 60.” “Mooi.” De Jong stond op. “Dat wordt rustig oppakken en netjes mee nemen naar het bureau.”
21
“Wat de… Fuck! Waar rijdt die kerel naar toe?” Mulder drukte het gaspedaal dieper in. “Vermoedelijk de ringweg op,” gromde De Jong. Ze reden op het laatste stuk van de Amsteldijk. De Jong keek naar de snelheidsmeter, 110 waar 80 mocht. De blauwe Ford, vier auto’s van hen verwijderd, reed zo mogelijk nog harder. Het was allemaal net even anders gegaan dan gedacht. De Kromme Mijdrechtstraat was snel gevonden. Ze hadden rustig aangebeld op nummer 17. Een stem had via de intercom gevraagd: “Ja?” waarop Mulder netjes had vermeld dat ze van de politie waren en of ze even konden praten. Daarna bleef het stil. Te lang stil waarop De Jong besloot even een kijkje aan de achterzijde van het huis te nemen. Hij kwam niet veel later terug gerend. “Blauwe auto, Ford.” riep hij hijgend. “Reed net hard weg.” Ze waren terug gerend naar hun auto. Mulder achter het stuur, De Jong er naast, De Kromme Mijdrechtstraat uit en rechts de Amsteldijk op. Het blauwe zwaailicht werd op het dak geplakt en de sirene ingeschakeld. De blauwe Ford was echter nergens te bekennen. Mulder probeerde zich een weg te banen door het drukke verkeer, zonder veel resultaat. De auto’s voor hen probeerden de politieauto te laten eren, maar de smalle tweebaansweg bood nauwelijks uitwijkmogelijkheden. Eindelijk kreeg Mulder de Ford in het zicht, vier auto’s van hen verwijderd, hard rijdend over de Amsteldijk.
Dat was wat vooraf ging… Terug in het nu waren beide agenten vooral ongeduldig, wachtend tot de auto’s voor hen eindelijk opzij gingen. “Kom op. Ga nu even aan de kant.” Mulder sprak tegen de auto’s voor hen. “Ha!” In het tegemoet komende verkeer viel een gaatje. Mulder drukte het gaspedaal vol in en haalde snel de auto voor hen in. “Nog drie te gaan.” De Jong keek Mulder even aan. “We krijgen nog één stoplicht voor hij de snelweg op kan. Misschien hebben we geluk en staat het licht op rood.” Mulder knikte en hield zijn blik geconcentreerd op de weg. In de verte waren de
stoplichten al te zien. De Jong deed zijn veiligheidsgordel af om zo snel mogelijk uit de auto te kunnen stappen. Tussen de politieauto en de Ford reden nog steeds drie auto’s. Mulder sloeg ongeduldig met zijn hand op het stuur. “Godsamme. Weg met jullie!” “Ze kunnen je niet horen Mulder. Bovendien kunnen ze nergens heen.” “Ja, ja ja…” De stoplichten kwamen snel dichterbij. “En?” vroeg Mulder. De Jong tuurde langs de auto’s. “Kan het niet zien… Wacht even… Rood!” De blauwe Ford minderde vaart en sorteerde linksvoor. De auto voor hen week uit, Mulder profiteerde van de vrijgekomen ruimte, eerde soepel de laatste twee auto’s en remde af tot vlak achter de Ford. De Jong opende het portier… “Groen!” vloekte Mulder. De Ford voor hen spoot weg. De Jong deed snel de deur weer dicht en gespte de veiligheidsgordel om. Mulder drukte het gaspedaal vol in en volgde de Ford de snelweg op. “Zo!” De Jong keek hoe de Ford op volle snelheid de linkerbaan op reed. “Die rijdt toch zo’n dikke 150. Assistentie vragen?” “Hmm.” Mulder keek grimmig. “Geef me nog even. Eens zien of ik in de buurt kom.” Mulder stuurde de auto de linkerbaan op. De teller sprong naar 140, 150… “Kijk, Daar is ie alweer.” In de verte was de Ford te zien, voluit rijdend op de linkerhelft van de snelweg. “Goddank is het rustig op de weg,” zei De Jong. “Wat is die man nu van plan? Denkt hij werkelijk dat we hem niet te pakken krijgen?” “Geen idee.” Mulder haalde zijn schouders op. “Waarschijnlijk denkt hij niet.” De Jong knikte. “Je hebt gelijk. Een reflex. Politie belt aan. Meneer schrikt. Rent naar de achteruitingang, rijdt snel weg maar rekent er niet op dat we hem achterna komen.”
“Dus blijven we maar rijden tot hij inziet dat het zinloos is…” Mulder drukte het gaspedaal dieper in. “Of dat snel gaat gebeuren vraag ik me af. Hij rijdt nu al bijna 160.” De Ford bleef op de linkerbaan rijden, Mulder reed zo’n 100 meter achter hem. “Waar rijden we nu?” Mulder keek De Jong even aan. “Nog steeds de A2,” antwoordde De Jong. “Komt er nog iets qua afslagen?” “Hmm.” De Jong dacht even na. “Dit gaat zo nog wel even door. Een paar knooppunten verderop, maar voorlopig niets.” Mulder knikte, drukte het gaspedaal dieper in tot de snelheidsmeter 170 aangaf. De Ford kwam langzaam dichterbij. “Wat wil je doen? Er voorbij?” Mulder schudde zijn hoofd. “Er achter blijven hangen. Even laten weten dat we er nog zijn.” De teller stond op 175. “Veel harder zou ik niet gaan. Wordt te gevaarlijk.” “Doe ik ook niet.” Ze reden inmiddels zo’n 30 meter achter de Ford. Mulder verlaagde zijn snelheid tot 160. “Als hij nu van ons weg rijdt, vragen we assistentie.” De Jong knikte. “Goed plan. Maar volgens mij durft hij niet veel harder.” De afstand tussen beide auto’s bleef gelijk. Mulder keek geconcentreerd naar de auto voor hem. De Jong keek mee en dacht na: Een zinloze onderneming. Dit kan niet eeuwig doorgaan. Dat zal die man toch zelf ook wel inzien. Er moet iets gebeuren om de ime te doorbreken… “Godver! Wat doet hij nu?” vloekte Mulder. De Ford schoof opeens van de linker- naar de rechterrijbaan en draaide op het
allerlaatste moment de oprit van een parkeerterrein op. “Shit, gemist.” Mulder vloekte opnieuw. “Wat nu?” De Jong keek even snel om zich heen. “Doorrijden, en tegen het verkeer in de afrit op.” “Is dat niet link?” “Jawel. Maar ik kijk met je mee.” Mulder stuurde de rechterrijbaan op en minderde snel vaart. De afrit kwam in zicht, De Jong keek mee en zag één auto van de afrit komen. “Na die rode auto.” Mulder knikte, wachtte tot de auto geeerd was en maakte vervolgens een scherpe U-bocht naar rechts, de afrit op. “Best gezellig hier,” zei De Jong terwijl Mulder langzaam over het parkeerterrein reed. Om hen heen bomen en struiken, midden op het terrein een grasveldje. Op twee auto’s na, was het parkeerterrein nagenoeg verlaten. Van de blauwe Ford geen spoor. Ze reden langzaam verder. “Daar… links!” De Jong wees naar een verre hoek van het parkeerterrein. De Ford stond tegen de rand van een weiland geparkeerd, de linkervoordeur was open. Mulder parkeerde op een veilige afstand van de Ford. Ze stapten uit en liepen snel naar de auto. Mulder links van de auto, De Jong rechts. De Jong bleef op een afstandje staan, terwijl Mulder voorzichtig naar binnen keek. “En…?” “Leeg,” zei Mulder. Hij keek om zich heen. Links en rechts, bomen en struiken, achter hen een nagenoeg leeg parkeerterrein. “Wat nu?” ”Hij geeft blijkbaar niet op.” De Jong zuchtte even. “Dan doen wij dat ook maar niet hè.” Hij liep de struiken in en stond stil bij het prikkeldraad. Voor zijn neus een groot weiland. In de verte een boerderij, een eindje naar links een groepje
grazende koeien. Dwars door het weiland, meerdere sloten… Verticale lijnen die verderop onderbroken werden door horizontale lijnen. Mulder kwam naast De Jong staan. “Hij kan nooit ver weg zijn.” “Nee,” zei De Jong. “Gokje… het weiland in?” “Het lijkt me de enige manier voor hem om weg te komen.” “Als jij bij de auto blijft… voor het geval meneer zich hier ergens in de bosjes heeft verstopt.” Mulder knikte. De Jong stapte over het prikkeldraad en zakte vrijwel direct weg in de zompige ondergrond. De Jong keek even spijtig naar zijn leren schoenen en gromde even. Hij liep verder, een eindje het weiland in, stond toen stil en luisterde. Geen geluid. “Hallo?” riep De Jong. “Politie!” Hij bleef om zich heen kijken. Geen reactie, geen beweging. Een schot klonk, een zoevend geluid floot vlak langs hem heen. De Jong liet zich in een reflex op de grond vallen. “Hij schiet! Die klojo!” hoorde hij Mulder roepen. Een tweede schot klonk. “Godver! Die gozer richt op mij!” schreeuwde Mulder. De Jong richtte zich een beetje op en keek voorzichtig om zich heen. “Waar zit hij?” “Rechts. Niet ver van je vandaan,” schreeuwde Mulder terug. “In één van die greppels.” De Jong dacht even na. “Geef mij dekking!” riep hij. “ in 5, 4, 3…” Bij 1 begon hij te rennen. Hij sprintte zigzaggend vooruit, zo snel als mogelijk was door het drassige weiland. Opnieuw klonk een schot. De Jong rende onverminderd hard door. Een sloot kwam in zicht. De Jong nam een sprongetje, liet zich al rollend in de sloot vallen en belandde in een klein plasje water. Hij keek snel voor zich uit, de man was nergens te zien. De Jong rolde op zijn zij,
opende zijn jas en haalde zijn pistool uit zijn okselholster. Hij bekeek het wapen nauwkeurig. Droog. Hij knikte goedkeurend. Weer klonk een schot. De Jong schrok op. Vermoedelijk van Mulder, gokte De Jong op basis van het geluid. Hij keek voor zich uit. De sloot liep nog een eindje rechtdoor en maakte vervolgens een bocht naar rechts. Hij haalde even diep adem, ging op zijn hurken zitten en keek voorzichtig over de rand van de sloot naar de plek waar hij vermoedde dat de man zat. Hij zag niets. Zijn blik ging verder naar rechts, om te zien waar Mulder zich bevond. Het duurde even, maar toen zag hij Mulder, gehurkt in één van de bosjes aan de rand van het weiland. De Jong deed zijn hoofd omlaag, en bewoog langzaam, op zijn hurken, vooruit door het bodempje water in de sloot. Pistool in zijn rechterhand, met zijn linkerhand zichzelf ondersteunend. Af en toe stopte hij om over de rand van de sloot te kijken. Opeens zag hij de man, een kleine 40 meter van hem verwijderd. Het hoofd van de man stak even kort boven de sloot uit, keek snel naar links en rechts, en verdween weer. De Jong glimlachte. De blik van de man was verderop gericht maar hij vergat verder naar rechts te kijken. Mooi, De Jong was dichterbij dan de man vermoedde, een klein voordeel. Bij de bocht stopte hij en keek voorzichtig om het hoekje. De man zat zo’n 20 meter verderop, met zijn rug tegen de rand van de sloot geleund, een pistool vastgeklemd in beide handen. De Jong trok zijn hoofd terug en keek bedenkelijk. Een professionele houding… de man was duidelijk getraind. Hij dacht na. Misschien een oude truc proberen... De Jong zocht in de modder om hem heen, vond een geschikte steen, ging even verzitten en gooide de steen met een grote boog over de man heen. Hij keek weer om de hoek en zag hoe de man opeens opzij keek. De man draaide naar rechts en bewoog langzaam, weg van De Jong, in de richting van het geluid. Hier had De Jong op gewacht. Hij ging de bocht om en keek de man in de rug: “Stop. Politie!” De man draaide zich razendsnel om, zijn pistool vastgeklemd in beide handen. De Jong liet zich voorover vallen en schoot. De man greep naar zijn been, het pistool viel op de grond. De Jong sprong op en rende naar de man toe. Die lag op zijn rug in de sloot, beide handen vastgeklemd om zijn rechterbovenbeen, een
van pijn vertrokken gezicht. “Alles oké?” riep Mulder. “Alles oké!” schreeuwde De Jong terug. “Bel een ambulance. Een schotwond… in zijn been.”
De Jong leunde tegen de voorkant van de auto en keek toe hoe de ambulance, vergezeld door een politieauto, langzaam weg reed over het parkeerterrein. Hij trok even diep aan zijn sigaret en blies de rook langzaam weer uit… Mulder stond bij een tweede politie auto en was in gesprek met twee agenten. Mulder knikte een paar keer, schudde handen en kwam terug gelopen. Hij bleef op een afstandje staan en bekeek De Jong van top tot teen. “Tss, wat zie jij er uit.” De Jongs suède jasje en spijkerbroek zaten onder de modder. De Jong gromde even. Mulder liep naar de achterkant van de auto en kwam terug met twee handdoeken. “Hier.” De Jong pakte een handdoek en haalde deze over zijn gezicht. “O, en leg die andere even op de stoel wil je?” Mulder glimlachte. “Anders wordt het zo’n smeerboel in de auto.” Mulder opende de auto en ging achter het stuur zitten. De Jong bleef nog even staan. Hij nam opnieuw een trek van zijn sigaret. “Kom je? Het gaat regenen.” De Jong knikte en wierp nog een laatste blik op het weiland. De boerderij in de verte, links het groepje koeien, rustig grazend alsof er niets was gebeurd. Onverstoorbare beesten… De Jong glimlachte. Hij voelde de eerste regendruppels vallen, nam een laatste trek van zijn sigaret en opende het portier.
22
Kleine sneeuwvlokjes dwarrelden zachtjes tegen het raam. De commissaris knikte tevreden. Een afgeronde zaak, kleine verhaallijntjes die bij elkaar kwamen en samen het grote verhaal vertelden. Al had het nog wel even geduurd voor het totale verhaal duidelijk werd. Levi Weinberger had een kleine week in het ziekenhuis gelegen. Een schone wond, netjes boven in het dijbeen. Daarna was hij fit genoeg om verhoord te worden. Hij werd overgeplaatst naar het politiebureau maar Levi Weinberger zweeg. Geen woord tegen Mulder en De Jong. Na vier dagen had de commissaris zich er mee bemoeid. Hij liet Weinberger uit de verhoorkamer halen en bracht hem over naar zijn kantoor. Twee kopjes koffie werden netjes gebracht door Suzanne… De commissaris had niet aangedrongen, gewoon rustig koffie drinken. Sigaartje erbij. Eén voor de commissaris, één voor meneer Weinberger. Twee oude mannen, gerieflijk rokend op een kantoor. Toen begon de commissaris vragen te stellen, persoonlijke vragen. Hoe was dat nu geweest? Zo’n jeugd in Israel, een nieuw land met nieuwe uitdagingen. Het leger, de nederzettingenkolonies… Was meneer Weinberger getrouwd? Of misschien getrouwd geweest? Nee? Ach ja, de vrouwen ook… En Weinberger had geantwoord, eerst nog voorzichtig, mondjesmaat, maar al snel werd het een ontspannen gesprek tussen twee oude mannen, ieder met een verleden, terugkijkend op hun leven. Na anderhalf uur was het verhaal compleet. De commissaris bedankte vriendelijk, gaf Weinberger nog een sigaartje mee waarna Weinberger werd afgevoerd… Een half uur later liet de commissaris Mulder en De Jong bij zich roepen.
Mulder en De Jong zaten in hun stoel en wachtten tot de commissaris besloot verder te vertellen. De commissaris keek nog even naar de sneeuwvlokken die langzaam, enigszins traag, omlaag zweefden. De eerste sneeuw van het jaar... De commissaris glimlachte even en werd zich toen weer bewust van de wachtende agenten. Hij draaide zich om, leunde tegen de vensterbank, om zijn verhaal te vervolgen dat hij even onderbroken had om zijn benen te strekken en naar de eerste sneeuw te kijken. “Ehm….” Hij keek Mulder vragend aan. “Waar was ik ook alweer?”
“De Mossad meneer,” antwoordde Mulder. “O ja…” De commissaris dacht even na. “Meneer Weinberger werkte dus, zoals we al vermoedden, lange tijd bij de Mossad. En was zelfs, hoewel zijdelings, betrokken bij die Nazi-jagers. Je weet wel, die destijds in Zuid-Amerika actief waren.” “Het beroemde Eichman proces,” zei De Jong. “Onder andere, ” knikte de commissaris. “Later werd hij in Nederland gestationeerd om inlichtingen te verzamelen. Dat bleef hij doen tot zijn pensioen, een paar jaar geleden. Hij besloot om hier maar te blijven. Het beviel hem wel in Nederland.” De Jong dacht even na: “En hoe kwam hij in met Maria?” “Via Vanderbelt.” De commissaris stond op en ging weer achter zijn bureau zitten. “Die twee hebben elkaar ontmoet… Een café in de buurt waar ze beiden regelmatig kwamen. Twee mannen van ongeveer dezelfde leeftijd. Ze drinken wat, ze raken aan de praat, delen hobby’s en interesses en komen natuurlijk ook uit op seks. Zoals mannen wel vaker doen. Ze drinken meer en vertellen ook meer dan ze eigenlijk willen… En de heer Weinberger besluit om ook van de diensten van Maria gebruik te maken. Maar gaandeweg groeit er iets van jaloezie bij Weinberger. Een vrouw delen is blijkbaar niet gemakkelijk. Onze vrouw in kwestie heeft nergens last van maar deze meneer wel. Daar komt bij dat onze meneer Weinberger zelfs op zijn 60e nog steeds een behoorlijk agressief baasje is.” “Dat hebben we gemerkt ja.” De Jong keek chagrijnig. “Mijn kleren zijn nog steeds bij de stomerij.” “Niet zeuren Wouter, dat krijg je allemaal vergoed.” De commissaris zuchtte even. “Goed, als ik verder mag? De heer Weinberger dus. Een voormalige mossad-agent, goed getraind ook. En iemand die zijn lichaam altijd goed onderhouden heeft, daarom is hij ook nog zo fit. Maar, als gezegd… Nogal een agressief baasje dus en hij drinkt nogal veel. Dat bijt een beetje op het lichamelijk onderhoud maar goed, wie van ons is perfect… Ehm, ik dwaal af.” De commissaris verschoof even op zijn stoel. “O ja… Die combinatie dus, jaloezie en agressie en drank, is niet altijd even handig. Op de bewuste avond van de moord op Vanderbelt, heeft Weinberger thuis flink lopen pimpelen.
Weinberger kan het niet goed hebben dat Maria het ook met Vanderbelt doet. Dat jeukt, diep in hem. Weinberger, tussen twee haakjes, is seksueel nogal gefrustreerd. Dat zei hij niet maar dat voeg ik zelf even toe. Ik ga verder… Op de bewuste avond dus, als Weinberger weer eens flink gepimpeld heeft, wordt de jeuk te groot. Hij wil het weten. Wat doen Vanderbelt en Maria samen? Details… Vindt Maria het fijner met Vanderbelt dan met hem? Dat soort dingen… Dus gaat hij op bezoek bij Vanderbelt. Niet netjes via de voordeur. Nee, meneer is immers bij de Mossad geweest. Hij komt via de tuin en ziet, enigszins toevallig, hoe Maria en Vanderbelt bezig zijn. En terwijl hij vanuit de tuin toekijkt, wordt zijn jaloersheid groter en groter. Hij wacht tot Maria weg is, gaat naar binnen, de buitendeur is een eitje voor hem, en daar loopt de boel uit de hand. Kortsluiting, zei Weinberger zelf. Hoe dan ook, niet veel later is Vanderbelt dood en nu zit meneer opeens met een lijk. En hij kiest voor een creatieve oplossing: Hij hangt Vanderbelt op. Een bankier spoorloos laten verdwijnen is iets te opvallend. Zelfmoord is misschien wat reëler. Hij zorgt er goed voor dat hij geen sporen nalaat, meneer is immers een vakman, en verdwijnt.” “Meneer is te goed in zijn vak,” zei De Jong. “Anders was die strop ons nooit opgevallen.” De commissaris knikte. “Een moordenaar laat altijd wel sporen na. De kunst voor ons is om ze te vinden…” De commissaris dacht even na. “Er was nog iets… O ja. Voor hij verdwijnt, ziet Weinberger de camera hangen, die nog steeds aan staat. En hij beseft dat alles op beeld staat. Dus neemt hij gelijk het hele zooitje mee. Camera, opname apparatuur, etcetera.” “En weg is hij…” zei De Jong. “Inderdaad.” De commissaris knikte. “En die bedreigingen die Vanderbelt ontving?” vroeg Mulder. “Die waren van Weinberger. Als hij weer eens dronken was…. Hij gaf zelf ook toe dat hij een drankprobleem had. Een andere persoonlijkheid, zo noemde hij dat.” “Tja, daar neemt de rechter geen genoegen mee vermoed ik,” zei Mulder.
“Ik denk ook niet dat Weinberger die kaart zal spelen,” zei de commissaris terwijl hij onderin zijn bureau begon te rommelen. “Hij lijkt er wel vrede mee te hebben. Hij heeft bekend, hij leek zelfs min of meer opgelucht…” “En er is geen enkel verband met het gedoe rond die Joodse huizen?” Mulder keek verbaasd. De commissaris schudde zijn hoofd terwijl hij verder rommelde. “Nee, blijkbaar niet. Het lijkt zelfs alsof Weinberger helemaal niets van het verleden van Vanderbelt wist.” “Typisch.” Mulder schudde zijn hoofd en dacht na. De commissaris had gevonden wat hij zocht en zette een fles drank op tafel. Hij zocht opnieuw onder in zijn bureau en toverde er drie kleine glazen bij. “Korenwijn mijne heren. Om te vieren dat de zaak is opgelost. Familie van die jenever van jullie maar iets fijnzinniger. De commissaris schonk voorzichtig de glazen in, zette zijn eigen glas midden op het bureau naast de fles en de twee overige glazen op de rand van het bureau. De Jong keek blij, Mulder keek even verbaasd en toen ook blij. De Jong stond op, pakte de glazen en deelde op zijn beurt met Mulder. De commissaris hief het glas omhoog: “Proost heren. Op jullie geslaagde samenwerking.” “Op ons,” zei De Jong. Hij nipte voorzichtig en proefde de scherpe smaak van de Korenwijn. Hij dacht even na. “Eh… Het verhaal is nog niet af, meneer. Hoe komen we op de dood van Maria?” “Ah, Maria was ook niet helemaal gek.” De commissaris zette zijn glas op het bureau. “Ze had ongetwijfeld een vermoeden wat er werkelijk was gebeurd. Ze wist wie Weinberger was, kende zijn verleden en vooral zijn temperament… Op een avond stond ze voor zijn deur en heeft hem er mee geconfronteerd. Misschien zelfs gedreigd om naar de politie te gaan. Dat kon hij natuurlijk niet laten gebeuren. Meneers agressie speelt weer op. Het loopt uit de hand. Hij wurgt haar, net als Vanderbelt, en hij zit opeens met een tweede lijk. Maar nu een lijk in zijn eigen huis, een lijk dat gedumpt moet worden en wel snel. Dus hij zoekt en vindt een bootje, de Amstel is vlakbij, en de rest van dat verhaal kennen we.”
“En hij geeft dit allemaal zomaar toe?” vroeg De Jong. “Terwijl wij vier dagen met hem bezig zijn geweest! Tsss….” De commissaris nipte even aan zijn glas en trok een blij gezicht. “Hij liep leeg, als het ware. Een soort boetedoening misschien. Even open kunnen praten met een leeftijdsgenoot, iemand van dezelfde generatie. Bovendien had ik de indruk dat meneer Weinberger nogal eenzaam was. Misschien voelde hij zich even thuis. Eindelijk iemand die hem begrijpt…” De commissaris zette het glas terug op tafel. “Over Maria gesproken… Die man van haar, het blijkt dat hij nooit naar Suriname is terug gekeerd. Hij is al vier jaar spoorloos verdwenen.” De Jong keek verbaasd op. “Goh.. onze huishoudster toch. Heeft ze d’er man vermoord?” “Misschien.” De commissaris haalde zijn schouders op. “Hoe dan ook…. daar komen we waarschijnlijk toch nooit achter.” Het werd stil in de kamer. De commissaris keek naar zijn bureau en dacht na. Mulder keek naar buiten, zag de sneeuwvlokken en glimlachte. De Jong keek naar zijn glas waar nog een bodempje Korenwijn in zat. Hij zette het glas aan zijn mond, leegde de inhoud, stond op en zette het glas demonstratief terug op het bureau. De commissaris schrok op uit zijn gedachten. “O ja, er was nog iets.” De commissaris zocht opnieuw in zijn bureaula en haalde een stapel papieren te voorschijn. “Die Dvd’s met cijfers, Mulder… Dat waren inderdaad financiële transacties. Onze financiële dienst heeft het in kaart kunnen brengen. Vanderbelt was de laatste tien jaar flink aan het beleggen. Waar het geld vandaan kwam, is niet helemaal duidelijk… Zeer waarschijnlijk zwart geld, vandaar die geheimzinnigheid.” “Maar….” De commissaris pauzeerde even, zocht in zijn aantekeningen en vond een papiertje. “Het lijkt er op dat Vanderbelt iets goeds voor ogen had. Waarschijnlijk wist hij wel iets van de geschiedenis van het huis waarin hij woonde. Hij heeft namelijk de laatste jaren grote donaties gedaan aan diverse instanties, allemaal anoniem, en via allerlei sluiproutes van rekeningen… aan… ” De commissaris las op van zijn papier: “Het Centraal Joods Overleg, De Stichting Maror-gelden… En zo nog een rijtje. Allemaal instanties die zich bezig
houden met de teruggave van oorlogstegoeden aan Joden.” “Goh,” Mulder keek verbaasd. “Onze viespeuk blijkt een fatsoenlijke man…” “He bah…” De Jong keek Mulder geïrriteerd aan. “Moet je weer beperkt denken? De mens voorzien van een totaal oké stempel! Een vlekkeloos beeld? God? Iemand die in al zijn doen en laten oké is? Bah… De mens heeft meerdere kanten. Iedereen heeft vlekjes. Ik bedoel maar… Meneer hier is overdag netjes politieagent en ’s avonds een kaasfondue neuker.” “Zeg!” Mulder keek geschrokken. “Ga je lekker?” “Meneer is ’s avonds een wat?” De commissaris keek De Jong vragend aan. “Niets meneer. Mulder houdt van kaasfondue. Ik vind dat een vlekje.” De Jong hield zijn mond. “Hoe dan ook…” De commissaris stond op, schonk de heren bij en ging weer zitten. “Er is inmiddels overlegd met de notaris en met de ex-vrouw van Vanderbelt, die ook nog bepaalde rechten heeft… Ze gaan voorlopig het huis verhuren. En het al het overige geld verdelen over diverse stichtingen. Ook jullie meneer Richardson krijgt een deel van het geld. Wij hebben al met hem gesproken.” “Ach, waar is hij nu?” vroeg De Jong. “In Praag, om daarna naar Berlijn te gaan.” antwoordde Mulder. “Ik kreeg een email van hem.” “Leuk voor hem,” zei De Jong. “Maar…,” ging de commissaris verder. “Hij neemt slechts een klein deel. Hij wil de rest van het geld niet hebben.” “Goh, wat een aardige mensen allemaal,” zei De Jong. “Moet je daar nu zo vies bij kijken?” vroeg Mulder. “Ja, ik mis de vlekjes.” De Jong ging verzitten. “Kijk. Wat hebben we nu gevonden… Een bankier, per definitie al fout, een viespeuk bovendien die
onverwachts goede dingen blijkt te doen. Dan een Surinaamse huishoudster die er een eigen soort psychologische sekshulpverlening op na houdt en zeer waarschijnlijk haar eigen man heeft vermoord. Dat wil ik allemaal wel geloven. Verborgen lagen, onverwachtse wendingen… vlekjes dus. Dan hebben we nog onze meneer Weinberger die een agressieve alcoholist is… Dat is niet zo onverwachts maar wel realistisch… En dan eindigen we nu met mensen die alleen maar goed willen doen? Bah…” Mulder zuchtte: “Jij gelooft niet in goede mensen, dat is het.” “En jij gelooft in romantische sprookjes, dat heb ik je al eens verteld…” De commissaris keek geamuseerd toe. “Jullie mensbeeld mag je zelf lekker uitpluizen. Kun je een leven lang over doen…” Hij deed de dop weer op de fles. “Genoeg gedronken, even gezondigd ten aanzien van het arbeidsethos. Het mag, want ik ben de commissaris en ik vind het een mooi ritueel. Ha!” “Hear hear,” Mulder tikte met zijn glas op de leuning van zijn stoel. “Tsss.” De Jong keek Mulder onderzoekend aan. “Meneer heeft een glaasje op en gaat Engels lopen kreten?” “Hear hear,” zei Mulder opnieuw. “Heren.” De commissaris stond op. “Dat was het.” “Dat was het?” De Jong keek verbaasd. “Einde zaak? Einde verhaal? Goh…” “Ah, nu je het zegt. Niet helemaal…” De commissaris zocht even in de binnenzak van zijn colbert. “Die poes van jullie. De eigenaar heeft zich gemeld.” De Jong stond op en pakte het papiertje van de commissaris. “Zie maar, ik wist wel dat er nog iets was.”
23
Mulder opende de voordeur. Een kleine vrouw van middelbare leeftijd, licht grijzend haar en sportief gekleed, keek hem vragend aan: “Jullie hebben Missy gevonden?” “Missy…? O, de poes. Jawel mevrouw, en nog wel meer. Volgt u mij maar.” Mulder liep voor haar uit richting de keuken. “Och jee.” Ze sloeg haar hand voor haar mond. Missy lag tevreden in de doos lag te slapen met twee kleine katjes om haar heen. “Hoe kan dat nu? Ze was toch gesteriliseerd?” “Blijkbaar niet mevrouw,” zei Mulder. De Jong zat op de grond, naast de mand, en speelde met het meest actieve katje, dat zich om zijn uitgestoken vinger had genesteld. Het andere katje liep voorzichtig en nog enigszins wankel door de doos. De vrouw ging naast De Jong zitten en aaide Missy even over het hoofd. Missy opende één oog en begon zachtjes te spinnen. “Twee katten erbij.” Ze zuchtte even. “Pfff... Dat wordt me teveel. Missy is al eigenzinnig genoeg.” Ze zuchtte opnieuw. De Jong dacht even na en keek toen op. “Misschien weet ik wel iets.” Hij stond op, pakte voorzichtig het rondlopende katje uit de mand en nam hem zorgvuldig in zijn armen. “Ik leen deze even. Zo terug.” De Jong liep de gang in. Mulder keek hem verbaasd na. Even later volgde het geluid van een dichtslaande voordeur.
“Dus,” zei De Jong. “Jij mag hier blijven wonen. Maar… dan moet je wel voor dit beestje zorgen.” De Jong zette het katje op tafel. “Huh… Dat kan je toch helemaal niet eisen? Officieel gezien?” De man keek verbaasd. “Nee, dat kan ook niet en het is ook niet waar. Jij kunt hier gewoon blijven wonen, dat is al lang geregeld.” zei De Jong. “Maar... dat beestje heeft een baasje
nodig. En jij… Jij hebt gezelschap nodig. Iets om voor te zorgen. Zal je goed doen.” De man keek naar het katje dat met instabiele pootjes op de salontafel stond en angstig om zich heen keek. Hij pakte het katje op en hield het voorzichtig in één hand terwijl hij het met de andere hand aaide. “Dat komt wel goed.” De Jong knikte goedkeurend. “Veel plezier. O… niet vergeten om hem zo terug te brengen. Ze mag nog niet te lang weg bij de moeder.” Hij draaide zich om en liep de trap af.
“Is de mevrouw weg?” De Jong keek Mulder aan die vanaf de keukentafel naar de mand zat te kijken. “Ze komt zo terug. Even een kattenmand halen om het beest te vervoeren. Ze woont twee blokken verderop.” Mulder keek De Jong onderzoekend aan. “Waar heb je het katje gelaten?” “Boven, bij de schrijver. Haar nieuwe baasje. Hij komt haar zo terug brengen.” “O?” Mulder trok zijn wenkbrauwen op maar zei niets. “Tja, wat doen we dan met jou hè.” De Jong was weer naast de mand gaan zitten en speelde met het overgebleven katje dat opnieuw heen en weer kronkelde rondom zijn uitgestoken vinger. “Hij is een beetje mismaakt… Een raar vlekje op zijn neus. En hier ook nog één bij zijn oor.” De Jong aaide met zijn vinger voorzichtig over het mismaakte oortje. Mulder keek toe vanaf de keukentafel. Hij zuchtte even. “Hoe lang ga je er over doen?” “Waarover?” De Jong keek vragend op. “O God… zal ik het dan maar zeggen?” Mulder stond op, liep naar de doos, pakte het katje voorzichtig op en legde het bij De Jong op schoot. “Zo mismaakt katje, jij hebt een nieuw baasje.”
Mulder aaide De Jong even over zijn hoofd. “Meneer, u heeft een poes.” “Eh…” De Jong keek wat schaapachtig naar het kleine beestje in zijn schoot. “Geloof me,” zei Mulder. “Dat is goed voor je. Jij kunt best wat gezelschap gebruiken.” “Denk je?” “Weet ik wel zeker.” Mulder keek glimlachend hoe De Jong opeens merkwaardig onhandig het beestje probeerde te aaien. Mulder schudde meewarig zijn hoofd en ging weer aan tafel zitten. Het bleef even stil. “Hoe ga je hem eigenlijk noemen?” “Poes voorlopig… Gewoon poes,” zei De Jong. Hij glimlachte even. “Tot ik met iets beters kom…. Anders blijft het poes.”
“Als je ziet hoeveel zogenaamde medelijdende en medelevende Christenen als gieren op de boel van de weggesleurde joden neerdalen en begerig graaien naar alles wat van hun gading is, dan draait je hart in je lichaam om van afkeer. Wat is er te halen, is hun eerste gedachte en niet het lot dat de Joden te wachten staat. Er zijn maar weinigen, die standvastig zijn en zich door niets of niemand van hun beginselen laten afbrengen. En ik reken mezelf daar niet toe, dat weet ik wel zeker. Hoe graag ik dat ook zou willen. En dat is het ergste, als je de wetenschap bezit, dat je zelf niet beter bent dan diegenen, die je zo graag veroordeelt.'' - uit “Ondergang”, J. Presser: verslag van een 28 jarige vrouw, 27 juni 1943
###
Over de auteur:
Marc Brookhuis is schrijver, zenleraar en personal coach. Hij heeft diverse boeken geschreven, zowel fictie als non-fictie. Zie de lijst hieronder, alle genoemde titels zijn verkrijgbaar als E-book.
De serie over politieagent Marcel Sturing: - Een Verstilde Hardloper (deel 1) - Een Verborgen Patroon (deel 2) - Een Leeg Bestaan (deel 3) - Een Klein Einde (deel 4)
- Een verstilde hardloper en andere verhalen (alle Marcel Sturing verhalen in één bundel)
De kinderboeken-serie Trijntje: - Trijntje, O Prinsesje (deel 1) - Trijntje en de man in de bezemkast (deel 2) - Trijntje vliegt wat rond (deel 3)
- De avonturen van Trijntje (alle Trijntje verhalen in één bundel)
Non-fictie boeken van Marc Brookhuis
- Mindfulness, aandacht voor nu - Meer mindfulness, terug naar de boeddhistische bron - Zen en de kunst van kwaliteit - Zen, verhalen uit het oosten - Oosterse filosofie - Onafhankelijk denken, filosoferen doe je zelf
Zie ook: www.facebook.com/marc.brookhuis