Omslagfoto © M.R Parijs 2011, Rue de la Huchette
Papaver
Dag is geen nacht
gedichten
Voor A. & A.
Is het nu eigenlijk ‘Dag is geen nacht’, of is het ‘Dag is ge (dag ben jij), en wie is de nacht’? Woorden die nog niet weten, zoeken. Elk gedicht in dit bundel van Papaver is telkens weer een veldslag van tegen elkaar opboksende levens. Deuken vol liefde, breuken vol ie. Elke dag worden de kaarten opnieuw geschud, worden de woorden in de gedichten geschikt, met de vraag of ze de lezer kunnen behagen. Soms in alledaagse taal, soms in een Bargoens dat alleen nog in de nacht wordt gesproken, maar altijd met trefzekere beelden. Altijd met liefde en melancholie, pijn en verdriet, vaak met een grimas. Niet om wat voorbij is, maar omdat het voorbij is. Zoals de dichter ooit sprak in een interview: ‘ Ik probeer met mijn poëzie of ik tegen windsnelheid kan blijven vooruitleven, zonder mijn achteruitkijkspiegel te vegeten’.
februari 2014 Aalst
De auteur ontving voor het schrijven van deze bundel geen enkele werkbeurs.
INHOUD
oerknal proloog Pompeï
Scheikunde allegro ma non troppo Woorden Aperitief van het huis Studente Kasteel ‘Diepensteyn’
Tegenlicht fortissimo possibile Jij Ik Vrouw I Pokerface Slipgevaar? Vogels Porta Nigra Daidalos Jager op sneeuw Misschien
Dijkbreuk Gemaakt Brief Opgebrand Tijd Nachtvlucht Vrouw II Wie Wat Waar Wanneer Gertrude Trauma 0-4 G.T. 0-0 G.T. 0-1 G.T. 0-2 G.T. 0-3 G.T. 0-4 Meisje van gras Meisje van foto
Ars Poëtica epiloog
proloog
Oerknal
Stootte een god ooit zijn voet aan de aarde: een molshoopgat, open gespat, zo vruchtbaar trok wind het zaad uit de drab. Hij gooide de zon rond, joeg zijn bargoense stem door het veldhout, beschonk zich een krocht met een gat op een kier
voor een maagd die hij verbruide, haar bontgoed hertooide met driftige duimen. Klonk paarringen vast van het gemeenzaamste goud. Liet godenweer los op de hondsdolle grond en pachtte haar nachturen lang tot een uitbenende krijs haar het grijpen ontnam.
Werd langzaam een mens met voeten op aarde. Verdroeg haar afgelooid terug naar een molshoop, stompte de put toe, sloeg zijn kruis op een drassige plek. Viel met een grijns uit zijn bonkig gezicht en begluurde zijn draagnaam, die de tuin bleef bejagen.
inhoudstafel
Pompeï
Wij groeven naar huizen, wij groeven in grond, trokken met stenen een muur onder dak. Door glas viel lichtzinnig een tuin. Wij gloeiden daar buiten, droegen ons binnen en groeven.
Wij proefden het vuur van de dag in de nacht, aten elkaar de krop uit de keel. Wij groeven en konden elkaar niet verteren.
Wij koelden als lava en groeven ons hol als een huis. Je stortte je stem uit voor mijn voeten: je bloedde en bloeide.
Ik groeide door muren, je schroeide me dicht tegen je aan. Wij stolden als nagel en hamer en sloegen een dwarsbalk van een zoon.
inhoudstafel
allegro ma non troppo
Scheikunde
O, hoe ik ’s nachts jouw tabel van Mendeljev zocht, en ik mocht alle verbindingen proberen.
Proef op de som ondervond ik je alle kanten op. Zo snel hadden we negen maand later een eindwerk.
Daarna een heel leven van doctoreren. Op elk woord en zijn soortgelijk gewicht in een soortgelijk gedicht.
inhoudstafel
Woorden
Vroeger had ik woorden met mooie meisjesnamen. Zo een onmetelijke vrouwelijkheid samen alsof het zo hoorde.
Nu ouder nog slechts twee: één heeft aan krijgen veel nood. Mij hebben. Van mijn hebberigheid lacht hij soms een middelvinger bloot.
En een woord: jij. Het kan zoenen als een wreed geluk. Handen en armen rond al mijn melancholie, sluipt met haar verlangen rond dit stuk ochtendlijk, omgeslapen verdriet.
Met twee woorden, elk zo een fris gezicht met vragen: mogen we
naast jou in zo een gedicht?
inhoudstafel
Aperitief van het huis
Je trok je jasje uit (van mij niets aan). Mijn lippen nipten aan je cocktailogen: twee blokjes blauw, 1/3 deel gestreel in afrodisiacum gedrenkt met valeriaan,
bleef ik hangen aan de waslijn van je woorden. Je sprankelde Franse klanken over de aardbei van je tong verzon ik, uitgekookte, velerlei varianten: wou je shaken naar heel andere oorden.
Ik zat mijn glas over mijn hoofd te legen, je zwarte blouse decolleteerde strak je huid. -In gedachten trok ik al je knopen uit-
Met clair-obscure blik zeer sterk gekruid, klonk je afstandelijk op mijn baltsgeluid. Je longdrink benen spraken dat fel tegen.
inhoudstafel
Studente
Hoe jij daar zachtjes uit elkaar ligt, -instuderendjouw wimpers handgevouwen dicht in examenkoorts.
Hoe jouw vingers traag als ijsglijden, -tekstwoelenddoor veel krulletjes haar strelen op kafthuid.
Hoe jouw krampe teentjes kruipen, -herhalendvergroeit in ranke benen tot aan de leerstof.
inhoudstafel
Kasteel ‘Diepensteyn’
Niets zo stil als land zo liggend, bijna dood.
Kalm licht houdt adem in, grond grolt zachtjes onder haar nevels.
Een stal bindt dampend paarden bij elkaar, schudden verveelt van kou hun hoeven uit.
Rust weegt op water onder het brugje door, poorten van beslotenheid.
Muren steunen steen na steen uit hun voegen van verleden. Er doorheen wandelen helpt, als de eerste tekenen van leven.
inhoudstafel
fortissimo possibile
Tegenlicht
Zij is het tegenlicht dat mij niet branden laat. Het is haar warmte die mij zacht omarmt, ze duwt mij voort tot aan de rand van mijn bestaan. Zet zij mijn schaduw in een lichterlaaie,
een vloekend woord dat mij naar buiten jaagt, en met haar strakke pezen al mijn botten spant waaruit ik, weggeschoten als een kromme pijl tussen haar dromen weer in bed beland.
Van jacht word ik het opgejaagde, wild maar vastgeklonken in haar schoot smelt zij mij om als lood, als vader voor nieuw vlees haar zoon. Gewonnen bloed dat niet verstilt.
inhoudstafel
Jij
van het station de trappen af er zaten duivels in je haar, je blonk naar me met opgepoetste ogen.
Gooide achteloos een treinrit uit je lijf en voor ik iets besteld had aan je stem liepen je lippen over mijn wang, je warme handen op mijn rug en in die geur van verse thee zat je naast mij
dacht ik, toen je met vaste voet mijn blik aan diggelen joeg en door mijn fantasie weer wegliep.
inhoudstafel
Ik
Vandaag weer niets gedaan dan te bestaan: de ochtend uitgelezen, die grijs tussen mijn koffievlekken lag. Soms mors ik mijn gedachten over tafel uit en niemand om mij op te ruimen.
Daarna mijn vijver in, wat vis herschikt, in die spiegel waar ik graag mijn haar in kam. Het gras geteld, het kraantje van de regen dicht geluisterd of er wind met post opkwam.
Papier en pen op zolder opgespoord van stof ontdaan waarmee ik weer eenzelfde dag mocht maken. Dan met woorden uit een heel oud blik een brief gemaakt vol blauwe lucht.
inhoudstafel
Vrouw I
Altijd laat ik vrouwen aan het woord, hun stem gaat als een springmes door mijn vel. Mag ik de drempel van hun dromen overmorgen staan hun deuren op een kier.
Uit mijn schrijven halen zij de post, de melk uit elke dichterlijke fles hun dorst, ze hopen, lopen koketteren hand in heup, flaneren kom, ik kom, ik ben die grote optelsom van hun verlangen,
die altijdman, hun allermooiste ochtendvraag: zie ons, zie ons toch, verward en warm terloops in ons betastbaar vlees, de brand in onze borsten laat ze zwellen, zwelgen, altijd aan het woord.
inhoudstafel
Pokerface
Vrouwen kunnen pokeren met hun ogen, met full house blik van wimpers, man en kinderen schudden zij de kaarten van alweer een nacht vol honger, vragen
wat te dragen in dit trage spel van goklust: languit liggend zacht ontvlammend vlees. Of handen die hun vingers mogen branden aan de honger van een del. Met een verdorven
stem deelt zij een lichaam uit en speelt de troefkaart van haar tong. Zij biedt twee open benen, haalt met bluf en borsten winsten op, verhoogt het schokken van haar bekken.
inhoudstafel
Slipgevaar?
Weet jij nog liefste waar en hoe we samen ingestapt zijn, zonder rijbewijs het noorden kwijt, ons samenrolden in die donkere lakens van de nacht en giechelden, en jij je sleutel niet kon vinden en ik dan uitstapte en jou duwde, duwde en ik riep: nu tweede, en jij schokte met die moeilijk zalige blik en pufte want ik was de man van paardenkracht en jij maar lachte en die motor maar niet wou, autoraam omlaag vond je mond, kon niet spreken want mijn tong gleed uit onder jouw strelen, slipte, sjokte, klopte, lachte terug en kon niet meer, maar bleef uit alle macht jou voorwaarts helpen en jij vuurde mij, jij vuurde tot de wielen vast, zo vast, de as met jou en mij en wij maar kletsen bleven, onder dat wazig lamplicht van de maan.
inhoudstafel
Vogels
Wat weten wij van nachtegalen in een kooi vraag ik de maan, aan jou. Jij ligt gedraaid als in een vraagteken, jouw ogen worden wit, zo wit dat ik mijn wolven
vasthoud tot de morgen. Zal ik deuren sluiten tegen kinderen of breek ik uit je huid het slot van tederheid. Zeg wat, zoen wat, leg je lippen op de landkaart
van mijn vel, verdwaal en laat je handen strelen tot de aanslag van de ochtend, tot het licht
weer luchtig maakt wat niet bestaat. Wat achter tralies zit te wachten, vleugelzacht, zo felgekleurd en zonder stem.
inhoudstafel
Porta Nigra
Je stond tegen de muur van de zwart geblakerde poort van Trier. Door het raam achter jou zag ik luid toerisme zijn weg gaan in die lange laan naar de kathedraal van hoe heet dat treintje beneden dat wacht op het volk om het op te eten, rond te rijden, was je gekke vraag.
Er zat geen naad in ons gesprek, de zon maakte bussen roodkoper en niemand zwaaide naar ons toen wij de trap weer namen. Beneden wreef ik voorzichtig langs je kuit, zelfs met dit weer droeg je laarzen. Ik nam een foto met teveel licht achter je en jij vertelde dat bomen verhalen maken over wie zacht tegen hen aan staan en elkaar omarmen. Ik begreep niets van die dichttaal, schonk thee en koffie, bleef kijken hoe je rug voorzichtig de stoel zocht, de zon liet lopen over je ogen, zweeg.
inhoudstafel
Daidalos
Hoe zeg je dat vleugels in was kunnen branden, dat je van grond af beter niet vliegt maar vlucht. In de wolken staan spiegels, een lokkende zon wenkt hoger en verder, je stuift als een zwerfhond.
Aan dromen komen geen grenzen: ik wou, ik kon. Elk woord is een slag in de lucht, je drijft al je zinnen door, ijler wordt adem, steiler de klim. De val is een prooi die wacht op de grond.
Hoe zeg je een kind niet te vliegen op vleugels, hoe zeg je dat wind en die schroeiende bron je blik troebel maken? Zenuwen knellen, onverwachts klapwiekt de liefde, stijgt veerkrachtig op, ontvlamt.
inhoudstafel
Jager op sneeuw
Ik was jager op een hoogvlakte van sneeuw, ik kom van ver, van eeuwen her met woorden blauw en kou, alleen maak ik nog sporen achter mij en denk aan waar ik niet meer ben. De helling duwt mij verder naar het dorp, een lange trap de lies in van een smalle weg. Mijn stem is slechts een steenworp, en mijn honger is oud brood, hij loopt voorop. Ik hang vol leugens van de tocht met dood en mager wild.
Straks ontsteekt men hier een open vuur. Ik zal niet branden zo dicht aan die gekende haard en zal men luisteren hoe ik feiten en verhaal vermaal, hoe sneeuw bijna mijn lenden brak. Maar ik zal zwijgen over wat mij sloeg, wat ik bevocht: hoe ijspegels als fijne vingers naar mij wezen, haar harde ademwind mij ving, mijn lippen krasten. Zij rond mij kwam, haar koudvuur heel mijn lichaam nam.
inhoudstafel
Misschien
Een dag misschien, een dag nog en het lukt ons niet meer weg te komen uit elkaars verwondering. Elkaar betrappen op die eerste glimlach, spelen met die dwaas gekleurde knikkers van een dagdroom.
Een maand misschien, een maand nog en het lukt ons die waas in onze ogen te begrijpen, hoe wijd pupillen kunnen worden, hoe wimpers knipperen, door onze wartaal stoeien, stamelen hier ben ik en jij, of
ruiken hoe een lichaam ruiken kan. Misschien wat rood verlangen op je wangen, de lollysmaak van lippen aan je pols je tik-tak hartenklop een
jaar misschien, een jaar nog en het lukt ons te verdwalen op die doorreis naar elkaar.
inhoudstafel
Dijkbreuk
Wat zal ik voor je doen, ik ben alleen een woord dat als een gladde steen over het water ketst: te zwaar, die jij niet hoort, steeds halverwege wegzinkt naar de bodem van elk dwaas bericht.
Wat kan ik voor je doen, ik ben alleen een zinloze ellips die als een draaikolk kringen maakt en terugkeert in zijn weggespoelde ik van vragen, die in je mazen zit en van je netten leeft.
Wat zou ik voor jou kunnen doen, dit drijfgedicht? Een lege fles naar jou die dobbert in de wind, maar klinkend aanspoelt aan de kant waar jij niet vist. Niet wist dat water overstromend loopt op land.
inhoudstafel
Gemaakt
Is het vreemd dat de zee van het strand wordt losgemaakt? Je duwt elke golf weer terug als een kind op de rand van het bed, bang voor de nachtwolf.
Vind je het vreemd dat de wind aan het zand went? Tastend naar schelpen en stenen, twee benen verleidt. Tot je haar wulpse gedaante herkent en zachtjes haar stem en glimlach gaat lenen.
Niets blijft vreemd, je maakt haar gedachten los van de zon. Je lokt haar het land in met een weids gebaar van beloftes in vruchtgrond verstopt.
Niets is nog vreemd, je vloekt door je dagdroom. Bewerkt haar lichaam met kinderen en kromtaal en voor je het weet heb je altijd een grijns aan.
inhoudstafel
Brief
Vandaag aan haar gedacht die ik vergat. Ik las een nooit geschreven brief luidop en stak mijn dromen in de envelop -haar verre woorden nooit goed ingeschat.-
Vandaag geen krant gekocht, maar wel geluisterd naar zwanen op het meer, naar wind die jaagt, naar klankrijm van een vrouw die vraagt of ik langskom in gedachten als het duistert.
Vandaag iets dicht gemaakt dat niet bestond: een gat in mijn geheugen met verdriet, zoals je oude dingen weggraaft uit de grond.
Alsof je teruglas wat zij achterliet: haar zachte lippen naast je open mond. Wou schrijven dat, maar deed het niet.
inhoudstafel
Opgebrand
Wij hebben de hele dag buiten gestaan: de wind en de regen, het water en ik verzweeg mijn vermoeden, hoorde getik van hakken die vuur uit keikoppen slaan.
Was het de straat die zo fel vernauwde of simpel de wind, de regen misschien? Voor ik het wist, had ik haar negentien lentes betast. Ik rookte. Zij blowde
en vroeg hoe liefde los van de doodlopende geilheid eerlijk kon winnen? Ik zocht, terwijl ik haar borsten omsloot,
tussen haar vraag en mijn beminnen, hoe mannen in vrouwen worden vergroot: een lucifer, aangelicht met kerosine.
inhoudstafel
Tijd
Soms zie je aan een vrouw hoe ver ze is: iets voor zessen vouwt zij vleugels uit haar bed. Wat later heeft ze kinderen en koffie opgezet. Herschikt haar ochtendschrik in donkere dromen opgelopen.
Als de zon heel hoog staat in de middag van haar leven loopt zij rimpels uit haar huid en neemt een stortbad van vers fruit. Haalt wat kluiten uit een kroost en plakt met plezier haar man naast het behang.
Zij maquilleert een zachte avond rond haar ogen en laat zien hoe mooi ze liegen kan. Lacht haar kinderen terug naar boven, haalt een lange leiband uit haar man en wuift naar bed. Dan weet je: vijf voor twaalf.
inhoudstafel
Nachtvlucht
De straatverlichting breekt open, mag aan en bomen maken een donkere buiging: de maan legt een zeer voorzichtig licht op het doek van de nacht. Wij lonken naar lakens
om onder te liggen, geheimen verzinnen: dromen ons elk een andere kant op. Jij wil de stad in, praten met volk, met vriendinnen. Ik tast rond in ruïnes van zinnen. Een losliggende steen valt uit zijn verband, wil gaan zwerven, rolt zich om
en om, en om, tot aan het ontwaken. De ochtend tikt zacht op de deur, het licht aan het raam. Wij staan samen doorzichtig weer op en gaan.
inhoudstafel
Vrouw II
Dichter, trek maar warme woorden aan een broek vol jamben, een hemd van vlees dat je ooit leende en warme witregels vol zin. Haal je grote ogen uit de kast en kijk haar open. Scheer die strofe en die baard maar uit je keel, een vrouw dat weet je, luistert nauw.
Herken haar aan dat wulpse kleed waarmee ze overal aan twijfelt, aan het koolvuur van haar huid waar jij je mag aan branden. Stap voorzichtig over de kraaipootjes van haar ogen, vraag het plagerig maar aan die meisjesachtigheid waarmee ze jaren rond haar vingers draait, beweeg maar mee en excuseer je voor je lippen op haar mond.
inhoudstafel
Wie
Ik maak je rond als een boeketje bloemen, als opgestoken kleur met mooie namen van volle geuren uit een verre tuin.
Ik vraag je aan mijn tafel waar het zonlicht werkt aan je gezicht, iets helder ligt als brood en boter, choco op een suikerwafel.
Ik staar met ogen van een heel klein kind als speelgoed uitgepakt, een ingewikkeld spel dat mag gespeeld van tikkertje met wind.
Ik vraag je op, ik waag me aan ik draag je rond als een verborgen beeld dat ik met elk gebaar laat vallen.
inhoudstafel
Wat
Iets zag hij in de spiegel van het glas waarachter avond lag te wachten op de nacht, zoals een man wacht op een vrouw, de vouw waarin hij mag verliezen wat slechts doorkomt in zijn dromen.
Iets lag te flikkeren als scherven van haar stem vol hamerslag, het woord als spelden rondgestrooid, het laatste wat men van de deur onthoudt, de rug met opgehaalde schouders, alles dichtgegooid.
inhoudstafel
Waar
Overal waar hij haar ogen in zijn zakken draagt, de vraag verzwijgt hoe huid kan wrijven tegen huid, en waar de vonken uit haar glimlach nog de hartslag in zijn borst ontsteekt.
Overal waar zij haar benen aan de straatstenen beleeft, met hakken vuur slaat uit zijn weggeveegd gezicht, en tergend uit het zicht verdwijnt, haar beeld niet opgelost, gevangen in zijn vuisten beeft.
inhoudstafel
Wanneer
In het zuigend moeras van dag, altijd ook als hij opkijkt van de weg die als het grijze leeslint zijn gedachten in een boek versmacht, zelfs als hij wacht aan haar overweg van rake woorden.
Ook in de nacht, als hij zijn droom altijd besluipt met open deur, zijn vlees aan haar verbrand ziet hij met droge ogen hoe de schaduw van haar silhouet een smorend kussen op zijn adem legt.
inhoudstafel
Gertrude Trauma 0-4
G.T. 0-0
Ogen als kleine zaklantarens maar niet aansteekbaar. Een kam trekt door je haar, als een wolf door een oud bos, het wilde al weg. Moet je lach ergens heen
want die valt zo zachtjes uit je gezicht. Draai eens rond als een kindertol, je bent zo huppelloos op je pantoffels. Knellen je schoenen zo hard dat je voeten roepen om lagere stoepen?
Nee, die blik van jou mag niet, te roestig, doe die van gisteren maar, vol koekjes. Wil je er nog een? Hier dan, pluk mij een kus en leg je neer, morgen breek ik weer in je hoofd.
inhoudstafel
G.T. 0-1
Ik twijfel me groot aan papieren bedrukte handen. Men wil jou ontleden, weten, je wordt hier lijntjes vol woorden, je wordt nieuwsgierig gedicht.
adres: in zichzelf gekeerd, maar deftig gekleed naam: Gertrude Trauma - Geen Titel leeftijd: ondergrondse metro zonder stad gewicht: zeer beleefd kenmerken: perkamenten lach, onbeschrijfbaar
Ik ontspoor met moeite in je verleden, ontrafel. Een gebouw dat steriel is kan geen sprookjes aan zegt een gelaxeerde verpleegster. Zij kent de plaats waar vlees afgaat. Help jij je moeder even naar de andere
wereldzeeën zou ik bereizen om weer bij jou te kloppen, tussen je ogen, je armen in.
inhoudstafel
G.T. 0-2
Alles is ver en de liefste dingen nog verder, hoor ik aan de tocht in je stem. Je ruikt naar oud brood, een donker lam, een kringloopmam: hoe los ik jou op, waar ligt jouw bocht
in de zee van de tijd. Dit is jouw deur, als jij duwt maak ik ze open en leg een mat van kladwoorden klaar:
je huid zit vol herfst, je valt af en toe maak je een woordloos gebaar van laat me, laat me toch
struikelen over mijn leeftijd, ik raap je opnieuw van de vloer. Kom hier mijn lieve lastige dochter die daar in het wit zijn engelen, zij geven melk, je ochtend zoutarme zin, je lichaam punten en als ze je opmaken verdwijn ik zacht uit je humeur.
inhoudstafel
G.T. 0-3
Dit is je nieuwe kamer, vier bij vier, zo fel verlicht, zo leeg als een octaaf, geen zin, geen tijd voor een sonnet. Jij dwaalt al traag, een schip gestrand, een schop dwarsdoor mijn zand van jamben. Muren ruiken naar de gang.
Ik kan niet, wil niet, haal een dokter uit zijn witte jasjargon, die overfluistert mij en trekt ons in een hoekgesprek:
[ bloed: zwijgmuziek gespeeld op zijden draadjes hartklop: dapper-onder-gronds-geruis hersenen: vingers in een stop lichaam: spreekt gelukkig, alles tegen ]
Ik probeer ons samen te ontkomen, duw je in wat lichtheid van bestaan. Met anderen zetten wij een zee in van verstekelingen. Hou maar, hou mij, hou mij vast, ik blaas mijn lichaam op tot reddingsvest en zie die vuurtoren van je ogen naar de klippen gaan, de kapitein, het schip.
inhoudstafel
G.T. 0-4
De avond spoelt wat aan, jij dobbert in de armen van de slaap en droomt, je bent al vijf gedichten ver, en ik vertel, ik tel ons af, tot wat er niet toe doet. Mijn handen bind ik aan de roeiboot van je lichaam vast, de deur kan dicht. Er klopt iets niet:
een man in pak, een strakke snit, hij ruikt zo zwart in zijn donkerdode das, hij kucht beleefd. Ik krijg hem moeilijk aan de praat. Zijn vraag doorbladert al mijn twijfels: grijs, hoe hoog of diep, hoe breed de maten van een moeder zijn, hoe sterk de ringen van de tijd?
Ik zwijg voluit, ik lieg jouw leeftijd, wijs een ander weg aan zijn vastgepinde blik en gooi mij rond zijn middel punt, een man van gaan. Ik duw, ik trek, probeer een houdgreep van het leven lief tot ik luchtledig door mijn longen ga.
Mij treft geen schuld, hij had de langste adem voor je over, gaf me wisselgeld en nam de schaar.
inhoudstafel
Meisje van gras
Zij heeft een glimlach die aan alles twijfelt, aan zichzelf vooral en ogen met een zonnebril ervoor. Want kijken mag, maar aan de ziel van haar verlangen tast je niet. Je dobbert door haar woorden
en ze schrijft zoals ze kijkt, teder met een toon van alles wordt gewikt, gewogen, blijf maar hopen op het venster van haar lichaam dat nooit opengaat. Zo blijft ze zwaaien
naar je zinnen, naar jezelf, en jij ziet toe hoe haar lichaam zich een uitroep maken kan, op het gras dat altijd groener oogt.
Van haar tong en van haar lippen krijg je zin haar te beminnen, maar dat houdt zij in, ze zwijgt en lacht, van voet tot kin.
inhoudstafel
Meisje van foto
Ze laat graag zien hoe verschillend ze kan staan en studeert voor alle mooie meisjes tegelijk. Met stille handen strijkt ze haar verleidelijk lachje glad, dat ze aantrekt om te mogen blozen.
Ze wil zo graag niet, maar toch weer wel een bloesje open, mondje dicht, lipt ze, en steekt wat sterren in haar ogen, vouwt haar houding lichtjes schuin en zwijgt
zich bij elkaar. Ze maakt van vrouw een werkwoord als van houden: zij wil zo Mona Lisa lijken.
Soms gooit ze achteloos haar heerlijk strakke been omhoog, daar zit een hieltje en een kous aan vast. Niet kijken.
inhoudstafel
epiloog
Ars Poëtica (van een vertegenwoordiger)
In poëzie voel ik dat eeuwige, trage filerijden van woorden, die bumper aan bumper lijken elkaar te betwijfelen, achter elkaars ruiten, in elkaars ogen, in ieders binnenste buiten.
Maar het kan grotesker ook: het spookrijden van dromen slippen in een zinloos verdwaasd door die krachtige taal in tegendraadsheid geen vangrails voorzien.
Grijnzen met de ‘R’ van race op de versnellingspook.
Maar poëzie is ook heel even: zo bekruipt me soms een liftster in de regen.
inhoudstafel
Papaver
pseudoniem van de initialen M.R. Gent 1962
Woont in een uitrangeergemeente van de Stad Aalst. Voelt er zich thuis ondanks zijn zwerfmentaliteit. Op zoek naar de poëzie in woorden: een gevecht tegen windmolens. Nu en dan wint hij dat.
Dichters zijn steeds bereikbaar voor een virtuele koffie met zoets, of bier met worst:
[email protected]
inhoudstafel
COLOFON
Dag is geen nacht werd in opdracht van het internet gedrukt op Word papier met paginaopvulling en bitmappatroon, in lettertype Calibri, tekengrote 12. Het werd gezet met behulp van PDF en omgevormd tot gratis Ebook met de software van Calibre E-book managment (open source).
inhoudstafel
OMSLAGFOTO © M.R. Parijs 2011, Rue de la Huchette